Sahīh al-Bukhārī صحيح البخاري

Op gezag van Ibn ʿUmar (moge Allāh tevreden met hen zijn), hij zei: de Boodschapper van Allāh G zei:

“De Islām is gebouwd op vijf zaken: de getuigenis dat er geen ware aanbedene is behalve Allāh en dat Muḥammad de Boodschapper van Allāh is, het totstandbrengen van het gebed, het uitgeven van de Zakāh, de Ḥajj en het vasten van Ramaḍān.”

Op gezag van Abī Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) dat de Profeet G zei:

“Het geloof bestaat uit zestig en nog wat delen. En al-Ḥayāʾ (schaamte) is een deel van het geloof.”

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿAmr (moge Allāh tevreden met hen zijn), dat de Profeet G zei:

“De moslim is degene voor wiens tong en hand de moslims veilig zijn. En de Muhājir (emigrant) is degene die datgene verlaat wat Allāh heeft verboden.”

Op gezag van Abī Mūsā (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat men vroeg:

“O Boodschapper van Allāh, wiens Islām is de beste?” Hij (G) zei: “Van degene voor wiens tong en hand de moslims veilig zijn.”

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿAmr (moge Allāh tevreden met hen zijn), dat een man de Boodschapper van Allāh G vroeg: “Wat is het beste (uit de) Islām?” Hij antwoordde:

“Dat je anderen te eten geeft en dat je de vredesgroet uitspreekt tegen degenen die je kent en degenen die je niet kent.”

Op gezag van Anas b. Mālik (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de Profeet G zei:

“Niemand van jullie gelooft totdat hij voor zijn broeder wenst wat hij voor zichzelf wenst.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de Profeet G zei:

“Bij Degene in Wiens Hand mijn ziel ligt, niemand van jullie gelooft totdat ik bij hem meer geliefd ben dan zijn vader en zijn kind.”

Op gezag van Anas (moge Allāh tevreden met hem zijn), hij zei: De Profeet G zei:

“Niemand van jullie gelooft, tot ik meer geliefd ben bij hem dan zijn vader, kind en alle mensen.”

Op gezag van Anas (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de Profeet G zei:

“Wie drie bezit zal de zoetheid van het geloof proeven: dat Allāh en Zijn boodschapper (G) bij hem meer geliefd zijn dan al het andere, dat hij van een persoon houdt en deze liefde voor hem alleen omwille van Allāh is, en dat hij het haat om terug te keren naar ongeloof, zoals hij het haat om in het vuur geworpen te worden.”

Op gezag van Anas (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Een teken van het geloof is dat men van de Anṣār houdt. En een teken van huichelarij is het haten van de Anṣār.”

Op gezag van ʿUbādah ibn as-Sāmit (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei, terwijl een groep(je) van zijn metgezellen om hem heen waren:

“Geef mij de belofte van trouw dat: jullie niets en niemand als deelgenoot toekennen aan Allāh, dat jullie niet stelen, geen onwettige gemeenschap zullen hebben, jullie kinderen niet zullen vermoorden, jullie niet met een leugen komen die jullie opzettelijk vertellen en dat jullie niet ongehoorzaam zijn in het goede. Wie van jullie dit alles vervult, zal beloond worden door Allāh. En wie iets hiervan begaat en ervoor wordt bestraft in deze wereld, dan zal dit voor hem een kwijtschelding zijn. En wie iets hiervan begaat en Allāh verbergt dit voor hem, dan is het aan Allāh: als Hij wil vergeeft Hij hem en als Hij wil straft Hij hem.”

(ʿUbādah zei:) “Wij gaven hem vervolgens deze belofte van trouw.”

Op gezag van Abū Saʿīd al-Khudrī (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei:

“De tijd nadert dat het beste bezit van een moslim het houden van schapen is, waarmee hij bergtoppen en plekken van regenval (valleien) navolgt. Hij vlucht hiermee met zijn Religie voor beproevingen.”

Overgeleverd van ʿĀʾishah (moge Allāh tevreden met haar zijn), is dat zij heeft gezegd:

“Als de boodschapper van Allāh G hen iets gebood, dan bevool hij hen datgene wat zij aankunnen. Zij zeiden dan: “O boodschapper van Allāh, wij zijn niet met u te vergelijken. Allāh heeft namelijk al uw voorgaande en aankomende zondes vergeven.” Hij werd dan zo boos dat de boosheid van zijn gezicht viel af te lezen. Vervolgens zei hij:

“Degene onder jullie die het meest godvrezend is voor, en de meeste kennis heeft over Allāh, dat ben ik.””

Op gezag van Abū Saʿīd al-Khudrī (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Wie drie zaken bezit, zal de zoetheid van het geloof proeven: dat Allāh en Zijn boodschapper bij hem meer geliefd zijn dan al het andere, dat hij van een persoon houdt en deze liefde voor hem alleen omwille van Allāh is, en dat hij een afkeer heeft om terug te keren naar ongeloof, zoals hij een afkeer heeft om in het vuur geworpen te worden.”

Op gezag van Abū Saʿīd al-Khudrī (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei:

“De mensen van het Paradijs zullen het Paradijs binnentreden en de mensen van het Vuur zullen het Vuur binnentreden. Vervolgens zal Allāh zeggen: “Haal degene eruit (i.e. het Vuur) die in zijn hart net zoveel als een mosterdzaadje aan geloof had.” Zij worden er dan zwart (verkoold) uitgehaald en in de rivier van het leven geworpen. Waarop ze zullen bloeien zoals een zaadje aan de oever van een stroming bloeit. Zien jullie niet hoe het (zaadje) dan geel en kronkelig ontspruit?”

Op gezag van Abū Saʿīd al-Khudrī (moge Allāh tevreden met hem zijn), dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Terwijl ik sliep, zag ik dat mensen aan mij werden getoond. Zij hadden lange gewaden aan, die bij sommigen tot aan de borst kwamen en bij anderen eronder. 'Umar b. al-Khaṭṭāb liep langs mij en hij droeg een lang gewaad dat hij over de grond sleepte. “Wat is uw interpretatie van deze droom, o boodschapper van Allāh?' Hij antwoordde: 'De religie.””

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿUmar (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G langs een man liep van de anṣār, die zijn broeder vermaande over schaamte, waarop hij (G) zei:

“Laat hem, want schaamte is onderdeel van het geloof.”

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿUmar (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Ik ben bevolen om de mensen te bestrijden, totdat zij getuigen dat niemand het recht heeft aanbeden te worden behalve Allāh en dat Muḥammed de booschapper van Allāh is, het gebed verrichten en de zakāt betalen. Als zij dat hebben gedaan, hebben zij hun bloed en eigendom tegen mij beschermd, behalve met hun recht. En hun afrekening is uiteindelijk aan Allāh.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G werd gevraagd:

“Wat zijn de beste daden?” Waarop hij antwoordde: “Geloven in Allāh en Zijn Boodschapper.” Men vroeg: “En vervolgens daarna?” Hij antwoordde: “Jihād op de weg van Allāh.” Men vroeg: “En vervolgens daarna?” Hij zei: “Een mabrūr (geaccepteerde) ḥajj.”

Op gezag van Saʿd b. Abī Waqqās (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G eens een aantal mensen wat gaf, terwijl Saʿd erbij zat. De boodschapper van Allāh G sloeg echter een man over, die in mijn ogen de beste van hen was. Daarom zei ik:

“O boodchapper van Allāh, waarom heeft u hem overgeslagen? Bij Allāh, in mijn ogen is hij een gelovige.” Hierop zei de Profeet: “Of een moslim?” Ik zweeg even, maar ik werd weer overtroffen door wat ik over hem (i.e. die man) wist. Daarom herhaalde ik mijn woorden en de boodschapper van Allāh G herhaalde zijn antwoord. Daarna zei hij:

“O Saʿd, ik geef iemand, terwijl ik een ander meer liefheb dan hem, uit angst dat Allāh hem in het vuur zal werpen.”

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿAmr (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat een man de boodschapper van Allāh G vroeg: “Wat is het beste in de Islam?” Hij (G) antwoordde:

“Dat je anderen te eten geeft en dat je de vredesgroet uitspreekt tegen degenen die je kent en degenen die je niet kent.”

Op gezag van ʿAbdullāh b. ʿAbbās (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Het vuur is aan mij getoond en de meerderheid van zijn bewoners bestond uit vrouwen die ongelovig waren.” Men vroeg: “Waren zij ongelovig in Allāh?” Hij antwoordde: “Zij zijn hun echtgenoten ondankbaar en zij zijn de goedheid jegens hen ondankbaar. Als je je hele leven goed bent naar een van hen, en vervolgens ziet zij iets (slechts) van jou, dan zegt zij: “Ik heb nooit ook maar iets goeds van jou gezien.”

Op gezag van Maʿmūr is overgeleverd, dat hij Abū Dharr (moge Allāh tevreden over hem zijn) tegenkwam in ar-Rabadhah terwijl hij een kledingstuk aan had en zijn slaafjongen een soortgelijk kledingstuk aan had. Hij vroeg hem hierover, waarna hij zei: “Een man en ik scholden elkaar uit en ik beledigde hem met zijn moeder. De boodschapper van Allāh G zei toen tegen mij:

“O Abū Dharr, heb jij hem beledigd met zijn moeder? Jij bent een man met onwetendheid in je. Deze mensen om jullie heen zijn jullie broeders. Allāh heeft ze onder jullie beschikking geplaatst. Wie van jullie zijn broeder onder zijn beschikking heeft, laat hij hem dan voeden met hetgeen hij zelf eet, laat hij hem dan kleden met hetgeen hij zichzelf kleedt. En draag hen niet op om iets te doen wat ze niet aankunnen. En als jullie hen toch iets opleggen, help hen er dan bij.””

Op gezag van Aḥnaf ibn Qays (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat hij zei: “Ik ging op pad om deze man te helpen, waarna Abū Bakrah mij tegenkwam. Hij zei: “Waar ga je naartoe?” Ik ze: “Deze man helpen.” Hij zei: “Ga terug, want ik hoorde de boodschapper van Allāh G zeggen:

“Als twee moslims elkaar treffen met hun zwaarden, dan gaat zowel de moordenaar als de vermoorde naar het vuur.” Ik vroeg: “O boodschapper van Allāh, dat is wat betreft de moordenaar, maar hoe zit het dan met de vermoorde?” Hij antwoordde: “Hij was gespitst op het vermoorden van zijn gezel.””

Op gezag van Maʿmūr is overgeleverd, dat hij Abū Dharr (moge Allāh tevreden over hem zijn) tegenkwam in ar-Rabadhah terwijl hij een kledingstuk aan had en zijn slaafjongen een soortgelijk kledingstuk aan had. Hij vroeg hem hierover, waarna hij zei: “Een man en ik scholden elkaar uit en ik beledigde hem met zijn moeder. De boodschapper van Allāh G zei toen tegen mij:

“O Abū Dharr, heb jij hem beledigd met zijn moeder? Jij bent een man met onwetendheid in je. Deze mensen om jullie heen zijn jullie broeders. Allāh heeft ze onder jullie beschikking geplaatst. Wie van jullie zijn broeder onder zijn beschikking heeft, laat hij hem dan voeden met hetgeen hij zelf eet, laat hij hem dan kleden met hetgeen hij zichzelf kleedt. En draag hen niet op om iets te doen wat ze niet aankunnen. En als jullie hen toch iets opleggen, help hen er dan bij.””

Op gezag van Aḥnaf ibn Qays (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat hij zei: “Ik ging op pad om deze man te helpen, waarna Abū Bakrah mij tegenkwam. Hij zei: “Waar ga je naartoe?” Ik ze: “Deze man helpen.” Hij zei: “Ga terug, want ik hoorde de boodschapper van Allāh G zeggen:

“Als twee moslims elkaar treffen met hun zwaarden, dan gaat zowel de moordenaar als de vermoorde naar het vuur.” Ik vroeg: “O boodschapper van Allāh, dat is wat betreft de moordenaar, maar hoe zit het dan met de vermoorde?” Hij antwoordde: “Hij was gespitst op het vermoorden van zijn gezel.””

Op gezag van ʿAbdullāh b. Masʿūd (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat hij zei: ”Toen het volgende vers werd geopenbaard:

❛Het zijn degenen die geloven en hun geloof niet vermengd hebben met onrecht [6:82]❜, toen zeiden de metgezellen van de boodschapper van Allāh G:

“Wie van ons heeft nooit onrecht gepleegd?” Hierop openbaarde Allāh: ❛De afgoderij is zeker een groot onrecht [31:13]. ❜”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Er zijn drie tekenen van de huichelaar: als hij spreekt, dan liegt hij; als hij belooft, dan komt hij deze niet na; als hij vertrouwd wordt, dan schendt hij dit.”

Op gezag van ʿAbdullāh ibn ʿAmr (moge Allāh tevreden met hen zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Wie vier eigenschappen bezit is een zuivere huichelaar en wie één van deze eigenschappen bezit, bezit een eigenschap van huichelarij, totdat hij deze achterwege laat: als hij vertrouwd wordt, dan schendt hij dit; als hij spreekt, dan liegt hij; als hij een verbintenis aangaat, dan bedriegt hij; en als hij redetwist, dan overschrijdt hij.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Wie opstaat tijdens de nacht van al-Qadr uit geloof en hopend op de beloning, al zijn voorgaande zondes zullen vergeven worden.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Allāh belooft degene die vertrekt op Zijn weg, met als enige drijfveer zijn geloof in Mij en in Mijn boodschappers, dat ik hem zal laten terugkeren met wat hij verdient heeft aan beloning of buit, of dat Ik hem het Paradijs zal laten betreden. Als ik het niet te moeilijk zou maken voor mijn gemeenschap, dan zou ik niet achterblijven op een oorlogscompagnie. Ik zou juist verlangen om gedood te worden op de weg van Allāh, weer tot leven gebracht te worden, weer gedood te worden, weer tot leven gebracht te worden en weer gedood te worden.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Van degene die de nachtgebeden verricht tijdens Ramaḍān uit geloof en hopend op beloning, worden al zijn voorgaande zondes vergeven.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Van degene die vast tijdens Ramaḍān uit geloof en hopend op beloning, worden al zijn voorgaande zondes vergeven.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Voorzeker, de Religie is gemakkelijk. Iedereen die zichzelf overbelast in zijn religie, zal erdoor worden overtroffen. Streef dus naar middelmatigheid en benadering (van perfectie), wees verheugd en maak gebruik van de ochtenduren, de namiddagen en een portie van de laatste nachtelijke uren.”

Op gezag van al-Barāʾ b. ʿĀzib (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de Profeet G toen hij net aankwam in Medina, verbleef bij zijn voorouders - of zijn ooms van moederskant - van de Anṣār. Hij bad zestien of zeventien maanden lang in de richting van Bayt al-Maqdis (in Jeruzalem). Hij wenste echter dat zijn gebedsrichting naar het Huis (d.w.z. de Kaʿbah) zou zijn. Het eerste gebed dat hij (in die richting) verichtte, was het ʿAsr-gebed. Een groep mensen verrichtte samen met hem dit gebed. Hierop vertrok een van de aanwezigen en hij kwam langs mensen in een moskee, terwijl zij gebogen in gebed stonden. Hij zei tegen hen: “Ik zweer bij Allāh dat ik met de boodschapper van Allāh G in de richting van Mekka heb gebeden.” Hierop draaiden zij zich in dezelfde houding richting het Huis. De joden en de lieden van het Boek waren blij met het feit dat hij richting Bayt al-Maqdis bad. Toen hij zijn gezicht richting het Huis wendde, keurden zij dit af.

(al-Barāʾ zei:) “Er waren mannen die overleden waren vóór de wijziging van de gebedsrichting, en we wisten niet wat we over hen moesten zeggen. Hierop liet Allāh neerdalen: ❛En Allāh zal jullie geloof nooit verloren laten gaan.❜ [2:143]

Op gezag van Abū Saʿīd al-Kuhdriyy (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Als een dienaar moslim wordt en een goede Islam naleeft, zal Allāh elke zonde vergeven die hij in het verleden heeft begaan. Vanaf dat moment geldt de vergelding: de goede daad wordt met het tienvoudige tot het zevenhonderdvoudige daarvan beloond. De slechte daad wordt éénvoudig aangerekend, behalve als Allāh deze vergeeft.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Als iemand van jullie een goede Islam naleeft, dan zal elke goede daad opgeschreven worden met het tienvoudige tot het zevenhonderdvoudige daarvan. En elke slechte daad wordt met het gelijke daarvan opgeschreven.”

Op gezag van ʿĀʾishah (moge Allāh tevreden met haar zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G bij haar binnenkwam terwijl een vrouw bij haar was.

Hij vroeg: “Wie is dit?” Zij antwoordde: “Die-en-die”, en zij vertelde dat zij veelvuldig het gebed verichtte. Hij zei toen: “Zie daar van af. Verricht datgene wat jullie aankunnen, want bij Allāh, Allāh krijgt er geen genoeg van totdat jullie er genoeg van krijgen. Hij houdt namelijk het meest van de religie die men volhoudt.”

Op gezag van Anas (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de boodschapper van Allāh G zei:

“Het vuur zal verlaten worden door degene die lā ilāha illā Allāh heeft gezegd terwijl in zijn hart het gewicht van een gerstekorreltje aan goedheid (d.w.z. geloof) is. Het vuur zal ook verlaten worden door degene die lā ilāha illā Allāh heeft gezegd terwijl in zijn hart het gewicht van een tarwekorreltje aan goedheid is. Het vuur zal ook verlaten worden door degene die lā ilāha illā Allāh heeft gezegd terwijl in zijn hart het gewicht van een atoomkorreltje aan goedheid is.”

Op gezag van ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat een jood tegen hem zei:

“O Bevelhebber van de Gelovigen, er is een vers in jullie Boek dat jullie reciteren; als dit vers op ons, de joden, zou zijn neergedaald, dan hadden wij die dag als een feestdag genomen.” Hij vroeg: “Welk vers?” Hij antwoordde: “{Vandaag heb ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt, Mijn gunst aan jullie gecompleteerd en de Islam voor jullie als godsdienst uitverkoren. [5:3]}” ʿUmar zei: “Wij weten nog steeds op welke dag en op welke plek dit vers is neergezonden aan de Profeet G; hij stond namelijk op ʿArafah op een vrijdag.”

Op gezag van Ṭalḥah ibn ʿUbaydillāh (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat hij zei:

“Een ruigharige man uit Najd kwam naar de Boodschapper van Allāh G. We hoorden het geluid van zijn stem, maar konden niet begrijpen wat hij zei. Toen hij dichterbij kwam, bleek hij te vragen over de Islam. De Boodschapper van Allāh G antwoordde: “Vijf gebeden tijdens de dag en de nacht.” Hij vroeg: “Ben ik behalve deze tot meer (gebeden) verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillige gebeden wilt verrichten.” De Boodschapper van Allāh G zei: “Bovendien moet je tijdens de Ramaḍān vasten.” Hij vroeg: “Ben ik behalve dit tot meer verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillig wilt vasten.” Vervolgens noemde de Boodschapper van Allāh voor hem de Zakāh. Hij vroeg: “Ben ik behalve dit tot meer verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillige aalmoezen wilt geven.” Hierop vertrok de man, terwijl hij zei: “Bij Allah, ik zal niet meer en niet minder dan dit doen.” De Boodschapper van Allāh G zei toen: “Als wat hij zegt waar is, dan zal hij succesvol zijn.”

Op gezag van Abū Hurayrah (moge Allāh tevreden met hem zijn) is overgeleverd, dat de Boodschapper van Allāh G zei:

“Wie de uitvaart van een moslim uit geloof en hopend op de beloning volgt totdat ervoor is gebeden en hij is begraven, die keert terug met een beloning gelijk aan twee qirāṭ. Elke qirāṭ is gelijkwaardig aan de berg Uḥud. En wie ervoor bidt (het dodengebed) en vervolgens vertrekt alvorens hij begraven is, die keert terug met een beloning gelijk aan één qirāṭ.”