Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)
(٢) كتاب الإيمان
Hoofdstuk (13): De uitspraak van de Profeet ﷺ: “Ik heb de meeste kennis van jullie over Allāh.”
(١٣) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم «أَنَا أَعْلَمُكُمْ بِاللَّهِ»
Overgeleverd door ʿĀʾishah, zij zei: “Wanneer de Boodschapper van Allāh ﷺ hen iets opdroeg, dan droeg hij hen datgene op wat zij aankunnen. Zij zeiden dan: ‘Wij zijn niet zoals u, o Boodschapper van Allāh. Allāh heeft namelijk al uw voorgaande en aankomende zondes vergeven.’ Daarop werd hij boos, en zijn woede werd zichtbaar op zijn gezicht. Vervolgens zei hij: ‘Voorwaar, de meest godsvrezende onder jullie en degene die Allāh het beste kent, ben ik.’”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ سَلاَمٍ، قَالَ أَخْبَرَنَا عَبْدَةُ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ، قَالَتْ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَمَرَهُمْ أَمَرَهُمْ مِنَ الأَعْمَالِ بِمَا يُطِيقُونَ قَالُوا إِنَّا لَسْنَا كَهَيْئَتِكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ، إِنَّ اللَّهَ قَدْ غَفَرَ لَكَ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِكَ وَمَا تَأَخَّرَ. فَيَغْضَبُ حَتَّى يُعْرَفَ الْغَضَبُ فِي وَجْهِهِ ثُمَّ يَقُولُ " إِنَّ أَتْقَاكُمْ وَأَعْلَمَكُمْ بِاللَّهِ أَنَا ".