Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)
(٢) كتاب الإيمان
Hoofdstuk (21): Ondankbaarheid aan de echtgenoot en ongeloof onder (het niveau van) ongeloof
(٢١) باب كُفْرَانِ الْعَشِيرِ وَكُفْرٍ دُونَ كُفْرٍ
Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAbbās, dat de Profeet ﷺ zei: “Mij werd het Vuur getoond, en ik zag dat de meerderheid van zijn bewoners ondankbare vrouwen waren.” Men vroeg: “Waren zij ongelovig in Allāh?” Hij antwoordde: “Zij zijn ondankbaar jegens hun echtgenoten en ondankbaar voor de weldaden. Als je een van hen haar hele leven lang goed behandelt en ze ziet één ding van jou dat haar niet bevalt, dan zegt ze: ‘Ik heb nooit enig goed van jou gezien!’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ زَيْدِ بْنِ أَسْلَمَ، عَنْ عَطَاءِ بْنِ يَسَارٍ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ، قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " أُرِيتُ النَّارَ فَإِذَا أَكْثَرُ أَهْلِهَا النِّسَاءُ يَكْفُرْنَ ". قِيلَ أَيَكْفُرْنَ بِاللَّهِ قَالَ " يَكْفُرْنَ الْعَشِيرَ، وَيَكْفُرْنَ الإِحْسَانَ، لَوْ أَحْسَنْتَ إِلَى إِحْدَاهُنَّ الدَّهْرَ ثُمَّ رَأَتْ مِنْكَ شَيْئًا قَالَتْ مَا رَأَيْتُ مِنْكَ خَيْرًا قَطُّ ".