Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)

(٢) كتاب الإيمان

Hoofdstuk (30): Het gebed behoort tot het geloof

(٣٠) باب الصَّلاَةُ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van al-Barāʾ ibn ʿĀzib, dat de Profeet toen hij net aankwam in Medina, verbleef bij zijn grootvaders - of zijn ooms van moederskant - van de Anṣār. Hij bad gedurende zestien of zeventien maanden in de richting van Bayt al-Maqdis (in Jeruzalem). Maar hij verlangde ernaar dat zijn gebedsrichting naar het Huis (d.w.z. de Kaʿbah) zou worden veranderd.

Het eerste gebed dat hij (in de nieuwe richting) verichtte, was het ʿAsr-gebed, en een groep mensen bad samen met hem. Een man die met hem had gebeden, vertrok en passeerde een moskee waar mensen nog in rukūʿ (de buiging) waren. Hij zei tegen hen: “Bij Allah, ik heb zojuist met de Boodschapper van Allah gebeden in de richting van Mekka.” Daarop draaiden zij zich, terwijl ze in dezelfde houding bleven, richting het Huis. De joden en de mensen van het Schrift waren tevreden toen hij in de richting van Bayt al-Maqdis bad. Maar toen hij zijn gezicht naar het Huis wendde, keurden zij dit af.

Zuhayr overleverde van Abū Isḥāq dat al-Barāʾ in zijn overlevering vermeldde: “Er waren enkele mannen die stierven voordat de gebedsrichting werd veranderd, en sommigen werden gedood. Wij wisten niet wat wij over hen moesten zeggen. Toen openbaarde Allāh de Verhevene: {En Allāh zal jullie geloof niet verloren laten gaan.} [Al-Baqarah 2:143]”

حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ خَالِدٍ، قَالَ حَدَّثَنَا زُهَيْرٌ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ، عَنِ الْبَرَاءِ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ أَوَّلَ مَا قَدِمَ الْمَدِينَةَ نَزَلَ عَلَى أَجْدَادِهِ ـ أَوْ قَالَ أَخْوَالِهِ ـ مِنَ الأَنْصَارِ، وَأَنَّهُ صَلَّى قِبَلَ بَيْتِ الْمَقْدِسِ سِتَّةَ عَشَرَ شَهْرًا، أَوْ سَبْعَةَ عَشَرَ شَهْرًا، وَكَانَ يُعْجِبُهُ أَنْ تَكُونَ قِبْلَتُهُ قِبَلَ الْبَيْتِ، وَأَنَّهُ صَلَّى أَوَّلَ صَلاَةٍ صَلاَّهَا صَلاَةَ الْعَصْرِ، وَصَلَّى مَعَهُ قَوْمٌ، فَخَرَجَ رَجُلٌ مِمَّنْ صَلَّى مَعَهُ، فَمَرَّ عَلَى أَهْلِ مَسْجِدٍ، وَهُمْ رَاكِعُونَ فَقَالَ أَشْهَدُ بِاللَّهِ لَقَدْ صَلَّيْتُ مَعَ رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قِبَلَ مَكَّةَ، فَدَارُوا كَمَا هُمْ قِبَلَ الْبَيْتِ، وَكَانَتِ الْيَهُودُ قَدْ أَعْجَبَهُمْ إِذْ كَانَ يُصَلِّي قِبَلَ بَيْتِ الْمَقْدِسِ، وَأَهْلُ الْكِتَابِ، فَلَمَّا وَلَّى وَجْهَهُ قِبَلَ الْبَيْتِ أَنْكَرُوا ذَلِكَ‏.

‏ قَالَ زُهَيْرٌ حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ عَنِ الْبَرَاءِ فِي حَدِيثِهِ هَذَا أَنَّهُ مَاتَ عَلَى الْقِبْلَةِ قَبْلَ أَنْ تُحَوَّلَ رِجَالٌ وَقُتِلُوا، فَلَمْ نَدْرِ مَا نَقُولُ فِيهِمْ، فَأَنْزَلَ اللَّهُ تَعَالَى ‏{‏وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيُضِيعَ إِيمَانَكُمْ‏}

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 40