Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)
(٢) كتاب الإيمان
Hoofdstuk (31): De voortreffelijkheid van iemands Islām
(٣١) باب حُسْنِ إِسْلاَمِ الْمَرْءِ
Overgeleverd van Abū Saʿīd al-Kuhdrī, dat hij de Boodschapper van Allāh ﷺ hoorde zeggen: “Wanneer een dienaar zich tot de Islām bekeert en zijn Islām goed is (oprecht en correct), dan zal Allāh elke zonde vergeven die hij in het verleden heeft begaan. Vanaf dat moment geldt de (regel van) vergelding: een goede daad wordt met het tienvoudige tot het zevenhonderdvoudige daarvan beloond, en een slechte daad wordt slechts als één gelijke aangerekend, tenzij Allāh deze vergeeft.”
قَالَ مَالِكٌ أَخْبَرَنِي زَيْدُ بْنُ أَسْلَمَ، أَنَّ عَطَاءَ بْنَ يَسَارٍ، أَخْبَرَهُ أَنَّ أَبَا سَعِيدٍ الْخُدْرِيَّ أَخْبَرَهُ أَنَّهُ، سَمِعَ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " إِذَا أَسْلَمَ الْعَبْدُ فَحَسُنَ إِسْلاَمُهُ يُكَفِّرُ اللَّهُ عَنْهُ كُلَّ سَيِّئَةٍ كَانَ زَلَفَهَا، وَكَانَ بَعْدَ ذَلِكَ الْقِصَاصُ، الْحَسَنَةُ بِعَشْرِ أَمْثَالِهَا إِلَى سَبْعِمِائَةِ ضِعْفٍ، وَالسَّيِّئَةُ بِمِثْلِهَا إِلاَّ أَنْ يَتَجَاوَزَ اللَّهُ عَنْهَا ".