Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)

(٢) كتاب الإيمان

Hoofdstuk (40): Het afdragen van de khumus behoort tot het geloof

(٤٠) باب أَدَاءُ الْخُمُسِ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Jamrah hij zei: “Ik was bij Ibn ʿAbbās en hij liet me naast hem zitten op zijn rustbed. Toen zei hij tegen mij: ‘Blijf bij mij, zodat ik jou een aandeel van mijn rijkdom kan geven.’ Daarop verbleef ik twee maanden bij hem.

Vervolgens zei hij tegen mij: ‘Toen de delegatie van ʿAbd al-Qays bij de Profeet kwam, vroeg hij: ‘Wie zijn jullie? Of: Wie is deze delegatie?’ Zij antwoordden: ‘Wij zijn van [de stam van] Rabīʿah.’ Hij zei: ‘Welkom, o mensen, of: o delegatie. Jullie zullen niet te schande worden gebracht en jullie zullen geen spijt hebben.’ Toen zeiden zij: ‘O Boodschapper van Allāh, wij kunnen alleen in de heilige maand tot u komen, want tussen ons en u bevindt zich namelijk deze ongelovige stam van Muḍar. Geef ons daarom een duidelijk bevel, zodat wij degenen die achter ons zijn daarvan kunnen informeren, en zodat wij het Paradijs kunnen betreden.’ En zij vroegen hem over dranksoorten. Daarop beval hij hen vier zaken, en hij verbood hen vier zaken. Hij beval hen om in Allāh alleen te geloven. Hij vroeg: ‘Weten jullie wat het geloof in Allāh alleen betekent?’ Zij antwoordden: ‘Allāh en Zijn Boodschapper weten het beste.’ Hij zei: ‘De getuigenis dat er geen aanbedene met recht is behalve Allāh en dat Muḥammed de Boodschapper van Allāh is, het totstandbrengen van het gebed, het betalen van de Zakāh, het vasten van Ramaḍān, en dat jullie een vijfde deel van de oorlogsbuit afstaan.’ En hij verbood hen vijf zaken: het (drinken uit) de ḥantam, ad-dubbā’, an-naqīr en al-muzaffat of al-muqayyar (allen zijn soorten vaten waarin bedwelmende drank werd bereid). En hij zei: ‘Onthoud deze zaken goed en breng ze over aan degenen die jullie hebben achtergelaten.’”

حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ الْجَعْدِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعْبَةُ، عَنْ أَبِي جَمْرَةَ، قَالَ كُنْتُ أَقْعُدُ مَعَ ابْنِ عَبَّاسٍ، يُجْلِسُنِي عَلَى سَرِيرِهِ فَقَالَ أَقِمْ عِنْدِي حَتَّى أَجْعَلَ لَكَ سَهْمًا مِنْ مَالِي، فَأَقَمْتُ مَعَهُ شَهْرَيْنِ، ثُمَّ قَالَ إِنَّ وَفْدَ عَبْدِ الْقَيْسِ لَمَّا أَتَوُا النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ مَنِ الْقَوْمُ أَوْ مَنِ الْوَفْدُ ‏"‏‏.‏ قَالُوا رَبِيعَةُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ مَرْحَبًا بِالْقَوْمِ ـ أَوْ بِالْوَفْدِ ـ غَيْرَ خَزَايَا وَلاَ نَدَامَى ‏"‏‏.‏ فَقَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ، إِنَّا لاَ نَسْتَطِيعُ أَنْ نَأْتِيَكَ إِلاَّ فِي شَهْرِ الْحَرَامِ، وَبَيْنَنَا وَبَيْنَكَ هَذَا الْحَىُّ مِنْ كُفَّارِ مُضَرَ، فَمُرْنَا بِأَمْرٍ فَصْلٍ، نُخْبِرْ بِهِ مَنْ وَرَاءَنَا، وَنَدْخُلْ بِهِ الْجَنَّةَ‏.‏ وَسَأَلُوهُ عَنِ الأَشْرِبَةِ‏.‏ فَأَمَرَهُمْ بِأَرْبَعٍ، وَنَهَاهُمْ عَنْ أَرْبَعٍ، أَمَرَهُمْ بِالإِيمَانِ بِاللَّهِ وَحْدَهُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ أَتَدْرُونَ مَا الإِيمَانُ بِاللَّهِ وَحْدَهُ ‏"‏‏.‏ قَالُوا اللَّهُ وَرَسُولُهُ أَعْلَمُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ شَهَادَةُ أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ وَأَنَّ مُحَمَّدًا رَسُولُ اللَّهِ، وَإِقَامُ الصَّلاَةِ، وَإِيتَاءُ الزَّكَاةِ، وَصِيَامُ رَمَضَانَ، وَأَنْ تُعْطُوا مِنَ الْمَغْنَمِ الْخُمُسَ ‏"‏‏.‏ وَنَهَاهُمْ عَنْ أَرْبَعٍ عَنِ الْحَنْتَمِ وَالدُّبَّاءِ وَالنَّقِيرِ وَالْمُزَفَّتِ‏.‏ وَرُبَّمَا قَالَ الْمُقَيَّرِ‏.‏ وَقَالَ ‏"‏ احْفَظُوهُنَّ وَأَخْبِرُوا بِهِنَّ مَنْ وَرَاءَكُمْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 53