Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(80) Kitāb: Smeekbeden
(٨٠) كتاب الدعوات
Hoofdstuk (35): : toevlucht zoeken tegen fitan.
(٣٥) باب التَّعَوُّذِ مِنَ الْفِتَنِ
Anas zei: “Ze stelden de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم vragen totdat ze hem (te)veel vroegen, waarna hij boos werd en de minbar opging. Hij zei: ‘Wat jullie mij ook vragen vandaag, ik zal het voor jullie verduidelijken.’ Hierop keek ik rechts en links van mij, en ik zag een man huilen met zijn hoofd in zijn gewaad. Plots kwam een man die in ruzies met andere mannen vernoemd werd naar een ander dan zijn vader, hij zei: ‘O boodschapper van Allaah, wie is mijn vader?’ Hij zei: ‘Hudhaafah.’ Toen zei ‘Umar: ‘We zijn tevreden met Allaah als Heer, met de islam als religie en met Muhammad صلى الله عليه وسلم als boodschapper. We zoeken toevlucht bij Allaah tegen fitan.’ Hierop zei de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم: ‘Ik heb geen goeds en kwaads gezien zoals vandaag; het Paradijs en de Hel zijn aan mij laten zien totdat ik deze achter de muur zag.’”
حَدَّثَنَا حَفْصُ بْنُ عُمَرَ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه سَأَلُوا رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم حَتَّى أَحْفَوْهُ الْمَسْأَلَةَ فَغَضِبَ فَصَعِدَ الْمِنْبَرَ فَقَالَ " لاَ تَسْأَلُونِي الْيَوْمَ عَنْ شَىْءٍ إِلاَّ بَيَّنْتُهُ لَكُمْ ". فَجَعَلْتُ أَنْظُرُ يَمِينًا وَشِمَالاً، فَإِذَا كُلُّ رَجُلٍ لاَفٌّ رَأْسَهُ فِي ثَوْبِهِ يَبْكِي، فَإِذَا رَجُلٌ كَانَ إِذَا لاَحَى الرِّجَالَ يُدْعَى لِغَيْرِ أَبِيهِ فَقَالَ يَا رَسُولَ اللَّهِ مَنْ أَبِي قَالَ " حُذَافَةُ "، ثُمَّ أَنْشَأَ عُمَرُ فَقَالَ رَضِينَا بِاللَّهِ رَبًّا، وَبِالإِسْلاَمِ دِينًا، وَبِمُحَمَّدٍ صلى الله عليه وسلم رَسُولاً، نَعُوذُ بِاللَّهِ مِنَ الْفِتَنِ. فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَا رَأَيْتُ فِي الْخَيْرِ وَالشَّرِّ كَالْيَوْمِ قَطُّ، إِنَّهُ صُوِّرَتْ لِي الْجَنَّةُ وَالنَّارُ حَتَّى رَأَيْتُهُمَا وَرَاءَ الْحَائِطِ ". وَكَانَ قَتَادَةُ يَذْكُرُ عِنْدَ الْحَدِيثِ هَذِهِ الآيَةَ {يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا لاَ تَسْأَلُوا عَنْ أَشْيَاءَ إِنْ تُبْدَ لَكُمْ تَسُؤْكُمْ}.