Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(80) Kitāb: Smeekbeden
(٨٠) كتاب الدعوات
Hoofdstuk (36): Toevlucht zoeken tegen de overmacht van mannen
(٣٦) باب التَّعَوُّذِ مِنْ غَلَبَةِ الرِّجَالِ
Anas zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei tegen Abu Talha: ‘Zoek een jongen van jullie jongens die mij kan dienen.’ Hierop bracht Abu Talha mij, ik zat achterop bij hem. Ik bediende toen de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم elke keer als hij ergens ging, ik hoorde hem vaak zeggen: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen zorgen en verdriet, onkunde en luiheid, gierigheid en lafheid, en overweldigende schulden en mannen.’ Ik bleef hem dienen tot we terugkwamen van Khaybar, en hij kwam met Safiyyah bint Huyayy die hij had verkozen. Ik zag dat hij achter hem een kleed klaarmaakte, waarna hij haar achter hem liet zitten. Totdat we bij as-Sahba aankwamen, daar maakte hij Hays in een leren kleedje; hij stuurde me om andere mannen uit te nodigen en ze kwamen eten. Dit was de maaltijd van de consummatie. Toen ging hij verder tot hij Uhud zag. Hij zei: ‘Dit is een berg die van ons houdt en waar wij van houden.’ Toen hij al-Madinah naderde zei hij: ‘O Allaah, ik maak hetgeen zich tussen de twee bergen bevindt gewijd, zoals Ibrahiem Mekka gewijd heeft gemaakt. O Allaah, zegen voor hen in hun mudd en hun saa’.’”
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ جَعْفَرٍ، عَنْ عَمْرِو بْنِ أَبِي عَمْرٍو، مَوْلَى الْمُطَّلِبِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ حَنْطَبٍ أَنَّهُ سَمِعَ أَنَسَ بْنَ مَالِكٍ، يَقُولُ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم لأَبِي طَلْحَةَ " الْتَمِسْ لَنَا غُلاَمًا مِنْ غِلْمَانِكُمْ يَخْدُمُنِي ". فَخَرَجَ بِي أَبُو طَلْحَةَ يُرْدِفُنِي وَرَاءَهُ، فَكُنْتُ أَخْدُمُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كُلَّمَا نَزَلَ، فَكُنْتُ أَسْمَعُهُ يُكْثِرُ أَنْ يَقُولَ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْهَمِّ وَالْحَزَنِ، وَالْعَجْزِ وَالْكَسَلِ، وَالْبُخْلِ وَالْجُبْنِ، وَضَلَعِ الدَّيْنِ، وَغَلَبَةِ الرِّجَالِ ". فَلَمْ أَزَلْ أَخْدُمُهُ حَتَّى أَقْبَلْنَا مِنْ خَيْبَرَ، وَأَقْبَلَ بِصَفِيَّةَ بِنْتِ حُيَىٍّ قَدْ حَازَهَا، فَكُنْتُ أَرَاهُ يُحَوِّي وَرَاءَهُ بِعَبَاءَةٍ أَوْ كِسَاءٍ ثُمَّ يُرْدِفُهَا وَرَاءَهُ حَتَّى إِذَا كُنَّا بِالصَّهْبَاءِ صَنَعَ حَيْسًا فِي نِطَعٍ، ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَدَعَوْتُ رِجَالاً فَأَكَلُوا، وَكَانَ ذَلِكَ بِنَاءَهُ بِهَا، ثُمَّ أَقْبَلَ حَتَّى بَدَا لَهُ أُحُدٌ قَالَ " هَذَا جُبَيْلٌ يُحِبُّنَا وَنُحِبُّهُ ". فَلَمَّا أَشْرَفَ عَلَى الْمَدِينَةِ قَالَ " اللَّهُمَّ إِنِّي أُحَرِّمُ مَا بَيْنَ جَبَلَيْهَا مِثْلَ مَا حَرَّمَ بِهِ إِبْرَاهِيمُ مَكَّةَ، اللَّهُمَّ بَارِكْ لَهُمْ فِي مُدِّهِمْ وَصَاعِهِمْ ".