Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(80) Kitāb: Smeekbeden
(٨٠) كتاب الدعوات
Hoofdstuk (57): Het herhalen van de smeekbede
(٥٧) باب تَكْرِيرِ الدُّعَاءِ
‘Aisha zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم was betoverd, waardoor hij zich verbeeldde dat hij iets had gedaan terwijl hij het niet gedaan had. En voorwaar, hij riep zijn Heer aan. Vervolgens zei hij: ‘Heb je gemerkt dat Allaah mijn verzoek aan Hem heeft beantwoord?’” Toen zei ‘Aisha: “En wat is dat, o boodschapper van Allaah?” Hij zei: “Twee mannen kwamen naar me, een van hen ging bij mijn hoofd zitten en de ander bij mijn voeten. Toen zei de een tegen de ander: ‘Waar lijdt de man aan?’ De ander antwoordde: ‘Hij is betoverd.’ Toen vroeg hij: ‘Wie heeft hem betoverd?’ Hij zei: ‘Labied ibn al-A'sam.’ Hij zei: ‘Waarmee?’ Hij zei: ‘Met een kam en uitgevallen haren, en gedroogde pollen van een dadelpalmboom.’ Hij vroeg: ‘Waar bevindt zich dit dan?’ Hij zei: ‘In (de put van) Dharwaan.’” En dit was een put bij Banie Zurayq. Ze zei dat de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم hierop daarnaartoe ging, daarna keerde hij terug naar ‘Aisha. Hij zei toen: “Bij Allaah, het water ervan is net als hennamodder, en haar dadelpalmbomen alsof deze hoofden van duivels zijn.” Ze zei dat de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم toen naar haar kwam en haar vertelde over de put. “Toen zei ik: ‘O boodschapper van Allaah, heeft u haar (de betovering) dan niet naar buiten gebracht?’ Hij zei: ‘Wat betreft mij, Allaah heeft mij genezen, en ik hekelde dat dat het kwade onder de mensen zou oproepen.’” In een andere overlevering van ‘Aisha: “De profeet صلى الله عليه وسلم was betoverd, waarna hij aanroeping na aanroeping verrichtte.”
حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ مُنْذِرٍ، حَدَّثَنَا أَنَسُ بْنُ عِيَاضٍ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم طُبَّ حَتَّى إِنَّهُ لَيُخَيَّلُ إِلَيْهِ قَدْ صَنَعَ الشَّىْءَ وَمَا صَنَعَهُ، وَإِنَّهُ دَعَا رَبَّهُ ثُمَّ قَالَ " أَشَعَرْتِ أَنَّ اللَّهَ قَدْ أَفْتَانِي فِيمَا اسْتَفْتَيْتُهُ فِيهِ ". فَقَالَتْ عَائِشَةُ فَمَا ذَاكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ قَالَ " جَاءَنِي رَجُلاَنِ فَجَلَسَ أَحَدُهُمَا عِنْدَ رَأْسِي، وَالآخَرُ عِنْدَ رِجْلَىَّ فَقَالَ أَحَدُهُمَا لِصَاحِبِهِ مَا وَجَعُ الرَّجُلِ قَالَ مَطْبُوبٌ. قَالَ مَنْ طَبَّهُ قَالَ لَبِيدُ بْنُ الأَعْصَمِ. قَالَ فِيمَا ذَا قَالَ فِي مُشْطٍ وَمُشَاطَةٍ وَجُفِّ طَلْعَةٍ. قَالَ فَأَيْنَ هُوَ قَالَ فِي ذَرْوَانَ، وَذَرْوَانُ بِئْرٌ فِي بَنِي زُرَيْقٍ ". قَالَتْ فَأَتَاهَا رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ثُمَّ رَجَعَ إِلَى عَائِشَةَ فَقَالَ " وَاللَّهِ لَكَأَنَّ مَاءَهَا نُقَاعَةُ الْحِنَّاءِ، وَلَكَأَنَّ نَخْلَهَا رُءُوسُ الشَّيَاطِينِ ". قَالَتْ فَأَتَى رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَأَخْبَرَهَا عَنِ الْبِئْرِ، فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ فَهَلاَّ أَخْرَجْتَهُ قَالَ " أَمَّا أَنَا فَقَدْ شَفَانِي اللَّهُ، وَكَرِهْتُ أَنْ أُثِيرَ عَلَى النَّاسِ شَرًّا ". زَادَ عِيسَى بْنُ يُونُسَ وَاللَّيْثُ عَنْ هِشَامٍ عَنْ أَبِيهِ عَنْ عَائِشَةَ قَالَتْ سُحِرَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم فَدَعَا وَدَعَا وَسَاقَ الْحَدِيثَ