Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(84) Kitāb: Boetedoeningen voor Verbroken Eden
(٨٤) كتاب كفارات الأيمان
Hoofdstuk (3): Degene die de onvermogende helpt bij de verzoening.
(٣) باب مَنْ أَعَانَ الْمُعْسِرَ فِي الْكَفَّارَةِ
Overgeleverd van Abū Hurayrah h, dat een man naar de Boodschapper van Allāh ﷺ kwam en zei: “Ik ben verloren!” Hij vroeg: “En wat is dat (wat er met jou is)?” Hij zei: “Ik heb gemeenschap gehad met mijn gezin (vrouw) in Ramaḍān.” Hij zei: “Kun jij een slaaf vinden (om te bevrijden)?” Hij zei: “Nee.” Hij zei: “Ben jij in staat om twee opeenvolgende maanden te vasten?” Hij zei: “Nee.” Hij zei: “Ben jij dan in staat om zestig behoeftigen te voeden?” Hij zei: “Nee.” Toen kwam er een man uit de Anṣār met een ʿiraq – en de ʿiraq is een mand met daarin dadels – waarop hij zei: “Ga met dit (mandje), en geef het als liefdadigheid.” Hij zei: “Aan mensen die behoeftiger zijn dan wij, o Boodschapper van Allāh? Bij Degene Die jou met de Waarheid heeft gezonden, er is tussen haar twee lavavelden geen enkel huishouden dat behoeftiger is dan wij.” Daarop zei hij: “Ga, en geef het als voedsel aan jouw familie.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ مَحْبُوبٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَاحِدِ، حَدَّثَنَا مَعْمَرٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، عَنْ حُمَيْدِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ جَاءَ رَجُلٌ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَقَالَ هَلَكْتُ. فَقَالَ " وَمَا ذَاكَ ". قَالَ وَقَعْتُ بِأَهْلِي فِي رَمَضَانَ. قَالَ " تَجِدُ رَقَبَةً ". قَالَ لاَ. قَالَ " هَلْ تَسْتَطِيعُ أَنْ تَصُومَ شَهْرَيْنِ مُتَتَابِعَيْنِ ". قَالَ لاَ. قَالَ " فَتَسْتَطِيعُ أَنْ تُطْعِمَ سِتِّينَ مِسْكِينًا ". قَالَ لاَ. قَالَ فَجَاءَ رَجُلٌ مِنَ الأَنْصَارِ بِعَرَقٍ ـ وَالْعَرَقُ الْمِكْتَلُ فِيهِ تَمْرٌ ـ فَقَالَ " اذْهَبْ بِهَذَا، فَتَصَدَّقْ بِهِ ". قَالَ عَلَى أَحْوَجَ مِنَّا يَا رَسُولَ اللَّهِ وَالَّذِي بَعَثَكَ بِالْحَقِّ مَا بَيْنَ لاَبَتَيْهَا أَهْلُ بَيْتٍ أَحْوَجُ مِنَّا. ثُمَّ قَالَ " اذْهَبْ، فَأَطْعِمْهُ أَهْلَكَ ".