Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(92) Kitāb: De Beproevingen
(٩٢) كتاب الفتن
Hoofdstuk (4): De Profeet ﷺ zei: “Wee de Arabieren voor een kwaad dat nabij is gekomen.”
(٤) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " وَيْلٌ لِلْعَرَبِ مِنْ شَرٍّ قَدِ اقْتَرَبَ "
Overgleverd van Zaynab bint Umm Salamah, van Umm Ḥabībah, van Zaynab bint Jaḥsh l, dat zij zei: “De Profeet ﷺ ontwaakte uit zijn slaap met een rood gezicht en zei: ‘Lā ilāha illā Allāh (er is geen aanbedene met recht behalve Allāh)! Wee de Arabieren voor een kwaad dat nabij is gekomen. Vandaag is er een opening gemaakt in de barrière van Ya’juj en Ma’juj, zo groot als dit.’ Sufyān gebaarde met zijn vingers een cirkel ter grootte van negentig of honderd [eenheid].
Men vroeg: ‘Zullen wij vernietigd worden terwijl de rechtschapenen onder ons zijn?’ Hij zei: ‘Ja, als verdorvenheid is toegenomen.’”
حَدَّثَنَا مَالِكُ بْنُ إِسْمَاعِيلَ، حَدَّثَنَا ابْنُ عُيَيْنَةَ، أَنَّهُ سَمِعَ الزُّهْرِيَّ، عَنْ عُرْوَةَ، عَنْ زَيْنَبَ بِنْتِ أُمِّ سَلَمَةَ، عَنْ أُمِّ حَبِيبَةَ، عَنْ زَيْنَبَ ابْنَةِ جَحْشٍ ـ رضى الله عنهن ـ أَنَّهَا قَالَتِ اسْتَيْقَظَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم مِنَ النَّوْمِ مُحْمَرًّا وَجْهُهُ يَقُولُ " لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَيْلٌ لِلْعَرَبِ مِنْ شَرٍّ قَدِ اقْتَرَبَ، فُتِحَ الْيَوْمَ مِنْ رَدْمِ يَاجُوجَ وَمَاجُوجَ مِثْلُ هَذِهِ ". وَعَقَدَ سُفْيَانُ تِسْعِينَ أَوْ مِائَةً. قِيلَ أَنَهْلِكُ وَفِينَا الصَّالِحُونَ قَالَ " نَعَمْ، إِذَا كَثُرَ الْخَبَثُ ".