Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(92) Kitāb: De Beproevingen
(٩٢) كتاب الفتن
Hoofdstuk (11): Wat te doen wanneer er geen gemeenschap (jamāʿah) is
(١١) باب كَيْفَ الأَمْرُ إِذَا لَمْ تَكُنْ جَمَاعَةٌ
Overgeleverd van Ḥudhayfah ibn al-Yamān, hij zei: “De mensen vroegen de Boodschapper van Allāh ﷺ over het goede, maar ik vroeg hem over het kwade, uit vrees dat het mij zou treffen. Ik zei: ‘O Boodschapper van Allāh, wij leefden in onwetendheid en slechtheid, en toen bracht Allāh ons dit goede. Zal er na dit goede weer slechtheid komen?’ Hij zei: ‘Ja.’ Ik vroeg: ‘Zal er na die slechtheid weer goedheid komen?’ Hij zei: ‘Ja, maar er zal een smet op zitten.’ Ik vroeg: ‘Wat is die smet?’ Hij zei: ‘Er zullen mensen zijn die leiden met iets anders dan mijn leiding; je zult dingen van hen goedkeuren en dingen afkeuren.’ Ik vroeg: ‘Zal er na dat goede weer slechtheid komen?’ Hij zei: ‘Ja, er zullen oproepers zijn aan de poorten van de Hel; wie hen gehoorzaamt, zullen zij daarin werpen.’ Ik vroeg: ‘O Boodschapper van Allāh, beschrijf hen voor ons.’ Hij zei: ‘Zij zijn van onze afkomst en spreken onze taal.’ Ik vroeg: ‘Wat beveelt u mij te doen als ik dat meemaak?’ Hij zei: ‘Houd vast aan de gemeenschap (jamāʿah) van de moslims en hun leider (imām).’ Ik vroeg: ‘En als zij geen gemeenschap en geen leider hebben?’ Hij zei: ‘Dan houd je je verre van al die groepen, zelfs als je je moet vastklampen aan de stam van een boom, totdat de dood jou treft terwijl jij in deze staat bent.’”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنَا الْوَلِيدُ بْنُ مُسْلِمٍ، حَدَّثَنَا ابْنُ جَابِرٍ، حَدَّثَنِي بُسْرُ بْنُ عُبَيْدِ اللَّهِ الْحَضْرَمِيُّ، أَنَّهُ سَمِعَ أَبَا إِدْرِيسَ الْخَوْلاَنِيَّ، أَنَّهُ سَمِعَ حُذَيْفَةَ بْنَ الْيَمَانِ، يَقُولُ كَانَ النَّاسُ يَسْأَلُونَ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم عَنِ الْخَيْرِ، وَكُنْتُ أَسْأَلُهُ عَنِ الشَّرِّ، مَخَافَةَ أَنْ يُدْرِكَنِي فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّا كُنَّا فِي جَاهِلِيَّةٍ وَشَرٍّ فَجَاءَنَا اللَّهُ بِهَذَا الْخَيْرِ، فَهَلْ بَعْدَ هَذَا الْخَيْرِ مِنْ شَرٍّ قَالَ " نَعَمْ ". قُلْتُ وَهَلْ بَعْدَ ذَلِكَ الشَّرِّ مِنْ خَيْرٍ قَالَ " نَعَمْ، وَفِيهِ دَخَنٌ ". قُلْتُ وَمَا دَخَنُهُ قَالَ " قَوْمٌ يَهْدُونَ بِغَيْرِ هَدْىٍ، تَعْرِفُ مِنْهُمْ وَتُنْكِرُ ". قُلْتُ فَهَلْ بَعْدَ ذَلِكَ الْخَيْرِ مِنْ شَرٍّ قَالَ " نَعَمْ، دُعَاةٌ عَلَى أَبْوَابِ جَهَنَّمَ، مَنْ أَجَابَهُمْ إِلَيْهَا قَذَفُوهُ فِيهَا ". قُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ صِفْهُمْ لَنَا. قَالَ " هُمْ مِنْ جِلْدَتِنَا، وَيَتَكَلَّمُونَ بِأَلْسِنَتِنَا ". قُلْتُ فَمَا تَأْمُرُنِي إِنْ أَدْرَكَنِي ذَلِكَ قَالَ " تَلْزَمُ جَمَاعَةَ الْمُسْلِمِينَ وَإِمَامَهُمْ ". قُلْتُ فَإِنْ لَمْ يَكُنْ لَهُمْ جَمَاعَةٌ وَلاَ إِمَامٌ قَالَ " فَاعْتَزِلْ تِلْكَ الْفِرَقَ كُلَّهَا، وَلَوْ أَنْ تَعَضَّ بِأَصْلِ شَجَرَةٍ، حَتَّى يُدْرِكَكَ الْمَوْتُ، وَأَنْتَ عَلَى ذَلِكَ ".