Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(92) Kitāb: De Beproevingen
(٩٢) كتاب الفتن
Hoofdstuk (15): Het zoeken van toevlucht bij Allah tegen de fitan
(١٥) باب التَّعَوُّذِ مِنَ الْفِتَنِ
Overgeleverd van Anas h, hij zei:
“De mensen bleven de Profeet ﷺ vragen stellen, totdat zij hem lastigvielen met hun vragen.
Op een dag beklom de Profeet ﷺ de preekstoel en zei: ‘Wat jullie mij ook vragen, ik zal het jullie verduidelijken.’
Ik keek toen naar rechts en naar links, en zag dat ieder van hen zijn hoofd had bedekt met zijn kleed en aan het huilen was.
Toen stond er een man op die, wanneer hij ruzie had met iemand, ervan beschuldigd werd niet de zoon van zijn vader te zijn. Hij zei: ‘O Profeet van Allah, wie is mijn vader?’
Hij (ﷺ) antwoordde: ‘Jouw vader is Ḥudhāfah.’
Toen stond ʿUmar op en zei: ‘Wij zijn tevreden met Allāh als onze Heer, met de Islām als onze religie, en met Muḥammad als onze Boodschapper. Wij zoeken toevlucht bij Allāh tegen het kwaad van de fitan (beproevingen).’
Toen zei de Profeet ﷺ: ‘Ik heb nog nooit het goede en het slechte gezien zoals op deze dag. Voorwaar, het Paradijs en de Hel werden aan mij getoond, tot ik ze zag voor deze muur.’”
Qatādah zei: “Deze overlevering wordt genoemd als uitleg van de Āyah: {O jullie die geloven, vraag niet naar zaken die, als ze aan jullie worden verduidelijkt, jullie kunnen schaden.} [5:101]”
حَدَّثَنَا مُعَاذُ بْنُ فَضَالَةَ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ سَأَلُوا النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم حَتَّى أَحْفَوْهُ بِالْمَسْأَلَةِ، فَصَعِدَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ذَاتَ يَوْمٍ الْمِنْبَرَ فَقَالَ " لاَ تَسْأَلُونِي عَنْ شَىْءٍ إِلاَّ بَيَّنْتُ لَكُمْ ". فَجَعَلْتُ أَنْظُرُ يَمِينًا وَشِمَالاً، فَإِذَا كُلُّ رَجُلٍ رَأْسُهُ فِي ثَوْبِهِ يَبْكِي، فَأَنْشَأَ رَجُلٌ كَانَ إِذَا لاَحَى يُدْعَى إِلَى غَيْرِ أَبِيهِ فَقَالَ يَا نَبِيَّ اللَّهِ مَنْ أَبِي فَقَالَ " أَبُوكَ حُذَافَةُ ". ثُمَّ أَنْشَأَ عُمَرُ فَقَالَ رَضِينَا بِاللَّهِ رَبًّا، وَبِالإِسْلاَمِ دِينًا، وَبِمُحَمَّدٍ رَسُولاً، نَعُوذُ بِاللَّهِ مِنْ سُوءِ الْفِتَنِ. فَقَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " مَا رَأَيْتُ فِي الْخَيْرِ وَالشَّرِّ كَالْيَوْمِ قَطُّ، إِنَّهُ صُوِّرَتْ لِي الْجَنَّةُ وَالنَّارُ حَتَّى رَأَيْتُهُمَا دُونَ الْحَائِطِ ". قَالَ قَتَادَةُ يُذْكَرُ هَذَا الْحَدِيثُ عِنْدَ هَذِهِ الآيَةِ {يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا لاَ تَسْأَلُوا عَنْ أَشْيَاءَ إِنْ تُبْدَ لَكُمْ تَسُؤْكُمْ}