Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(92) Kitāb: De Beproevingen

(٩٢) كتاب الفتن

Hoofdstuk (17): De fitnah die als zeegolven heen en weer slaat

(١٧) باب الْفِتْنَةِ الَّتِي تَمُوجُ كَمَوْجِ الْبَحْرِ

Overgeleverd van Sulaymān (al-Aʿmash), hij zei: “Ik hoorde Abū Wāʾil zeggen: ‘Er werd tegen Usāmah ibn Zayd gezegd: ‘Waarom spreek jij deze man niet aan (d.w.z. ʿUthmān h)?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb hem reeds gesproken, maar zonder een deur te openen, waarvan ik dan de eerste ben die het opent. En ik ben ook niet iemand die tegen een man die als leider is aangesteld over twee mensen, zal zeggen dat hij goed is, nadat ik van de Boodschapper van Allāh het volgende heb gehoord: ‘Er zal een man gebracht worden en hij zal in het Vuur geworpen worden. Daar zal hij ronddraaien zoals een ezel van een (meel)molen. De mensen van het Vuur zullen zich om hem heen verzamelen en zeggen: ‘O jij! Was jij niet degene die het goede beval en het slechte verbood?’ Hij zal zeggen: ‘Ik beval het goede maar deed het zelf niet, en ik verbood het slechte terwijl ik het zelf deed.’”

حَدَّثَنِي بِشْرُ بْنُ خَالِدٍ، أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ جَعْفَرٍ، عَنْ شُعْبَةَ، عَنْ سُلَيْمَانَ، سَمِعْتُ أَبَا وَائِلٍ، قَالَ قِيلَ لأُسَامَةَ أَلاَ تُكَلِّمُ هَذَا‏.‏ قَالَ قَدْ كَلَّمْتُهُ مَا دُونَ أَنْ أَفْتَحَ بَابًا، أَكُونُ أَوَّلَ مَنْ يَفْتَحُهُ، وَمَا أَنَا بِالَّذِي أَقُولُ لِرَجُلٍ بَعْدَ أَنْ يَكُونَ أَمِيرًا عَلَى رَجُلَيْنِ أَنْتَ خَيْرٌ‏.‏ بَعْدَ مَا سَمِعْتُ مِنْ رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ ‏"‏ يُجَاءُ بِرَجُلٍ فَيُطْرَحُ فِي النَّارِ، فَيَطْحَنُ فِيهَا كَطَحْنِ الْحِمَارِ بِرَحَاهُ، فَيُطِيفُ بِهِ أَهْلُ النَّارِ فَيَقُولُونَ أَىْ فُلاَنُ أَلَسْتَ كُنْتَ تَأْمُرُ بِالْمَعْرُوفِ، وَتَنْهَى عَنِ الْمُنْكَرِ فَيَقُولُ إِنِّي كُنْتُ آمُرُ بِالْمَعْرُوفِ وَلاَ أَفْعَلُهُ، وَأَنْهَى عَنِ الْمُنْكَرِ وَأَفْعَلُهُ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 92, Hadith: 7098