Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(92) Kitāb: De Beproevingen

(٩٢) كتاب الفتن

Hoofdstuk (18):

(١٨) باب

Overgeleverd van Abū Wāʿil, hij zei: “Abū Mūsā en Abū Masʿūd kwamen bij ʿAmmār binnen, toen ʿAlī hem had gestuurd naar de mensen van Kufa om hen op te roepen (om zich aan te sluiten). Zij zeiden tegen hem: ‘Sinds jij moslim bent geworden, hebben wij niets van jou gezien dat ons meer tegenstond dan jouw haast in deze zaak.’ Daarop antwoordde ʿAmmār: ‘En sinds jullie moslim zijn geworden, heb ik niets van jullie gezien dat mij meer tegenstond dan jullie traagheid in deze zaak.’ Vervolgens schonk hij hen tweedelige kledij, en daarna vertrokken zij naar de moskee.’”

حَدَّثَنَا بَدَلُ بْنُ الْمُحَبَّرِ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، أَخْبَرَنِي عَمْرٌو، سَمِعْتُ أَبَا وَائِلٍ، يَقُولُ دَخَلَ أَبُو مُوسَى وَأَبُو مَسْعُودٍ عَلَى عَمَّارٍ حَيْثُ بَعَثَهُ عَلِيٌّ إِلَى أَهْلِ الْكُوفَةِ يَسْتَنْفِرُهُمْ فَقَالاَ مَا رَأَيْنَاكَ أَتَيْتَ أَمْرًا أَكْرَهَ عِنْدَنَا مِنْ إِسْرَاعِكَ فِي هَذَا الأَمْرِ مُنْذُ أَسْلَمْتَ‏.‏ فَقَالَ عَمَّارٌ مَا رَأَيْتُ مِنْكُمَا مُنْذُ أَسْلَمْتُمَا أَمْرًا أَكْرَهَ عِنْدِي مِنْ إِبْطَائِكُمَا عَنْ هَذَا الأَمْرِ‏.‏ وَكَسَاهُمَا حُلَّةً حُلَّةً، ثُمَّ رَاحُوا إِلَى الْمَسْجِدِ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 92, Hadith: 7102