Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(92) Kitāb: De Beproevingen

(٩٢) كتاب الفتن

Hoofdstuk (19): Wanneer Allāh een bestraffing op een volk laat neerdalen

(١٩) باب إِذَا أَنْزَلَ اللَّهُ بِقَوْمٍ عَذَابًا

Overgeleverd van Ibn ʿUmar k, hij zei: “De Boodschapper van Allāh zei: ‘Wanneer Allāh een bestraffing op een volk laat neerdalen, dan treft die bestraffing iedereen die onder hen is. Vervolgens zullen zij opgewekt worden naargelang hun daden.’”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عُثْمَانَ، أَخْبَرَنَا عَبْدُ اللَّهِ، أَخْبَرَنَا يُونُسُ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، أَخْبَرَنِي حَمْزَةُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عُمَرَ، أَنَّهُ سَمِعَ ابْنَ عُمَرَ ـ رضى الله عنهما ـ يَقُولُ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ‏"‏ إِذَا أَنْزَلَ اللَّهُ بِقَوْمٍ عَذَابًا، أَصَابَ الْعَذَابُ مَنْ كَانَ فِيهِمْ، ثُمَّ بُعِثُوا عَلَى أَعْمَالِهِمْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 92, Hadith: 7108