Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(92) Kitāb: De Beproevingen
(٩٢) كتاب الفتن
Hoofdstuk (25):
(٢٥) باب
Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh ﷺ zei: “Het Uur zal niet aanbreken totdat twee grote groepen zullen vechten, waarbij een grote slachtpartij tussen beide zal plaatsvinden, hoewel hun oproep (doel) één en dezelfde is. En totdat leugenachtige dajjālūn zullen verschijnen, ongeveer dertig, eenieder van hen beweert dat hij de Boodschapper van Allāh is. En totdat kennis zal worden weggenomen, aardbevingen zullen toenemen, en de tijd dichter bij elkaar zal komen (de tijd zal sneller lijken te gaan). En de fitan (beproevingen) veelvuldig voorkomen, en ook ‘al-harj’ zal toenemen, en ‘al-harj’ betekent: het doden. En totdat rijkdom onder jullie overvloedig zal worden, zo zeer dat de rijke persoon zich zorgen maakt over wie zijn liefdadigheid zal aannemen. Hij zal het aanbieden, maar degene tot wie hij zich richt zal zeggen: ‘Ik heb er geen behoefte aan.’ En totdat de mensen zullen wedijveren in het bouwen van hoge gebouwen. En totdat een man langs het graf van een ander zal lopen en zal zeggen: ‘Was ik maar in zijn plaats.’ En totdat de zon zal opkomen vanuit haar westen. En wanneer zij opkomt en de mensen haar zien, zullen zij allemaal geloven. Maar op dat moment zal het geen ziel baten om nog te geloven, als het daarvóór niet geloofde, of als het niets goeds verrichtte toen het geloofde. En het Uur zal zeker aanbreken terwijl twee mannen een kleed voor zich hebben uitgespreid, maar zij zullen het niet verkopen, noch opvouwen. En het Uur zal zeker aanbreken terwijl een man net is teruggekeerd met de melk van zijn vrouwtjeskameel, maar hij zal het niet drinken. En het Uur zal zeker aanbreken terwijl iemand zijn waterbak (voor het vee) in orde maakt, maar hij zal er niet uit laten drinken. En het Uur zal zeker aanbreken terwijl een man een hap voedsel naar zijn mond brengt, maar het niet zal kunnen eten.”
حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، حَدَّثَنَا أَبُو الزِّنَادِ، عَنْ عَبْدِ الرَّحْمَنِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " لاَ تَقُومُ السَّاعَةُ حَتَّى تَقْتَتِلَ فِئَتَانِ عَظِيمَتَانِ، يَكُونُ بَيْنَهُمَا مَقْتَلَةٌ عَظِيمَةٌ، دَعْوَتُهُمَا وَاحِدَةٌ، وَحَتَّى يُبْعَثَ دَجَّالُونَ كَذَّابُونَ، قَرِيبٌ مِنْ ثَلاَثِينَ، كُلُّهُمْ يَزْعُمُ أَنَّهُ رَسُولُ اللَّهِ، وَحَتَّى يُقْبَضَ الْعِلْمُ، وَتَكْثُرَ الزَّلاَزِلُ، وَيَتَقَارَبَ الزَّمَانُ، وَتَظْهَرَ الْفِتَنُ، وَيَكْثُرَ الْهَرْجُ وَهْوَ الْقَتْلُ، وَحَتَّى يَكْثُرَ فِيكُمُ الْمَالُ فَيَفِيضَ، حَتَّى يُهِمَّ رَبَّ الْمَالِ مَنْ يَقْبَلُ صَدَقَتَهُ، وَحَتَّى يَعْرِضَهُ فَيَقُولَ الَّذِي يَعْرِضُهُ عَلَيْهِ لاَ أَرَبَ لِي بِهِ. وَحَتَّى يَتَطَاوَلَ النَّاسُ فِي الْبُنْيَانِ، وَحَتَّى يَمُرَّ الرَّجُلُ بِقَبْرِ الرَّجُلِ فَيَقُولُ يَا لَيْتَنِي مَكَانَهُ. وَحَتَّى تَطْلُعَ الشَّمْسُ مِنْ مَغْرِبِهَا، فَإِذَا طَلَعَتْ وَرَآهَا النَّاسُ ـ يَعْنِي ـ آمَنُوا أَجْمَعُونَ، فَذَلِكَ حِينَ لاَ يَنْفَعُ نَفْسًا إِيمَانُهَا لَمْ تَكُنْ آمَنَتْ مِنْ قَبْلُ، أَوْ كَسَبَتْ فِي إِيمَانِهَا خَيْرًا، وَلَتَقُومَنَّ السَّاعَةُ وَقَدْ نَشَرَ الرَّجُلاَنِ ثَوْبَهُمَا بَيْنَهُمَا، فَلاَ يَتَبَايَعَانِهِ وَلاَ يَطْوِيَانِهِ، وَلَتَقُومَنَّ السَّاعَةُ وَقَدِ انْصَرَفَ الرَّجُلُ بِلَبَنِ لِقْحَتِهِ فَلاَ يَطْعَمُهُ، وَلَتَقُومَنَّ السَّاعَةُ وَهْوَ يُلِيطُ حَوْضَهُ فَلاَ يَسْقِي فِيهِ، وَلَتَقُومَنَّ السَّاعَةُ وَقَدْ رَفَعَ أُكْلَتَهُ إِلَى فِيهِ فَلاَ يَطْعَمُهَا ".