Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(92) Kitāb: De Beproevingen

(٩٢) كتاب الفتن

Hoofdstuk (26): Vermelding van ad-Dajjāl (antichrist)

(٢٦) باب ذِكْرِ الدَّجَّالِ

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿUmar, dat de Boodschapper van Allah zei: “Terwijl ik sliep, zag ik mijzelf (in een droom) de ṭawāf verrichten rond de Kaʿbah. Toen verscheen er een man, met een donkere huidskleur, sluik haar, en zijn hoofd leek te druipen van water, of het werd over zijn hoofd gegoten. Ik vroeg: ‘Wie is dat?’ Zij zeiden: ‘Dat is de zoon van Maryam (ʿĪsā).’ Toen draaide ik mij om, en daar zag ik een andere man: stevig gebouwd, met een rode huidskleur, krullend haar en eenogig, zijn oog leek op een uitpuilende druif. Ze zeiden: ‘Dat is ad-Dajjāl.’ De persoon die het meest op hem lijkt, is Ibn Qaṭan, een man uit (de stam van) Khuzāʿah.”

حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ بُكَيْرٍ، حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، عَنْ عُقَيْلٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ سَالِمٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عُمَرَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ ‏"‏ بَيْنَا أَنَا نَائِمٌ أَطُوفُ بِالْكَعْبَةِ، فَإِذَا رَجُلٌ آدَمُ سَبْطُ الشَّعَرِ يَنْطُفُ ـ أَوْ يُهَرَاقُ ـ رَأْسُهُ مَاءً قُلْتُ مَنْ هَذَا قَالُوا ابْنُ مَرْيَمَ‏.‏ ثُمَّ ذَهَبْتُ أَلْتَفِتُ، فَإِذَا رَجُلٌ جَسِيمٌ أَحْمَرُ جَعْدُ الرَّأْسِ أَعْوَرُ الْعَيْنِ، كَأَنَّ عَيْنَهُ عِنَبَةٌ طَافِيَةٌ قَالُوا هَذَا الدَّجَّالُ‏.‏ أَقْرَبُ النَّاسِ بِهِ شَبَهًا ابْنُ قَطَنٍ ‏"‏‏.‏ رَجُلٌ مِنْ خُزَاعَةَ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 92, Hadith: 7128