Overgeleverd van ʿAbdullāh (ibn Masʿūd), dat een jood naar de Profeet ﷺ kwam en zei: “O Muḥammad, voorwaar, Allāh zal de hemelen vasthouden op een Vinger, de aarden op een Vinger, de bergen op een Vinger, de bomen op een Vinger en de (andere) schepselen op een Vinger, waarna Hij zal zeggen: ‘Ik ben de Heerser (al-Malik).’” Hierop lachte de Boodschapper van Allāh ﷺ zodanig dat zijn kiezen zichtbaar werden, waarna hij reciteerde: {En zij achtten Allāh niet met de ware grootachting die Hem toekomt...} [39:67] En overgeleverd (via een andere keten) van ʿAbdullāh (ibn Masʿūd): “Hierop lachte de Boodschapper van Allāh ﷺ uit verwondering en ter bevestiging van wat hij (d.w.z. de jood) zei.”