Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(97) Kitāb: At-Tawḥīd (Monotheïsme)

(٩٧) كتاب التوحيد

Hoofdstuk (24): De Uitspraak van Allāh: {Gezichten zullen op die Dag stralen. {22} Naar hun Heer zullen ze kijken. {23}} [75:22-23]

(٢٤) بَابُ قَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: <a href="https://quran.com/75/22-23">{وُجُوهٌ يَوْمَئِذٍ نَاضِرَةٌ إِلَى رَبِّهَا نَاظِرَةٌ}</a>

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de mensen zeiden: “O Boodschapper van Allāh, zullen we onze Heer zien op de Dag der Opstanding?” De Boodschapper van Allāh zei: “Ondervinden jullie moeilijkheden bij [het zien van] de maan op een vollemaansnacht?” Ze zeiden: “Nee, o Boodschapper van Allāh.” Hij () zei: “En ondervinden jullie moeilijkheden bij [het zien van] de zon, wanneer er geen wolken voor hangen?” Ze zeiden: “Nee, o Boodschapper van Allāh.” Hij () zei: “Voorwaar, op dezelfde manier zullen jullie Hem zien. Allāh zal de mensen verzamelen op de Dag der Opstanding, waarop Hij zal zeggen: ‘Wie iets aanbad, laat hem dat volgen.’ Wie de zon aanbad, zal vervolgens de zon volgen; wie de maan aanbad, zal de maan volgen; wie de Ṭawāghīt (degenen die aanbeden werden en er tevreden over waren) aanbad, zal de Ṭawāghīt volgen; en deze Ummah (natie) zal overblijven, met daarin haar intercessors.” – of: “haar huichelaren.” Ibrāhīm (een overleveraar) twijfelde – “Vervolgens komt Allāh naar hen toe en zegt: ‘Ik ben jullie Heer.’ Hierop zullen ze zeggen: ‘Dit is onze plek totdat onze Heer naar ons toe komt. Als onze Heer naar ons toe komt, zullen we Hem herkennen.’ Vervolgens komt Allāh naar hen toe in Zijn Gedaante (Ṣūrah) die zij kennen en zegt: ‘Ik ben jullie Heer.’ Daarop ze zullen zeggen: ‘U bent onze Heer,’ waarna ze Hem zullen volgen. En de Weg (Ṣirāt) zal over het midden van de Hel geplaatst worden. Ik en mijn natie zullen de eersten zijn die eroverheen gaan, en op die Dag zal niemand spreken behalve de Boodschappers, en de smeekbede van de Boodschappers op die Dag zal zijn: ‘O Allāh, stel veilig, stel veilig.’ En in de Hel bevinden zich haken zoals de doornen van as-Saʿdān.” Hij () zei: “Hebben jullie as-Saʿdān gezien?” Ze zeiden: “Ja, o Boodschapper van Allāh.” Hij () zei: “Voorwaar, ze zijn zoals de doornen van as-Saʿdān, behalve dat niemand haar omvang kent behalve Allāh. Ze grijpen de mensen weg op basis van hun daden: onder hen is er de vernietigde die achterblijft door zijn daden,” – of: “degene die vastgeketend wordt door zijn daden” – “en onder hen is er degene die verscheurd wordt (en in het Vuur belandt)” – of: “degene die vergolden wordt, of dergelijke.” (twijfel van de overleveraar) – “en vervolgens zal het duidelijk worden. Totdat Allāh klaar is met de Oordeelvelling tussen de dienaren en Hij met Zijn Genade wie Hij wil van de inwoners van het Vuur [uit het Vuur] wil halen: dan draagt Hij de Engelen op om eenieder uit het Vuur te halen die niets als deelgenoot aan Allāh toekende – degene voor wie Allāh genadig wil zijn, degene die getuigt dat er geen rechtmatige aanbedene is behalve Allāh – waarop ze hen in het Vuur zullen herkennen aan de spoor van de neerknieling. Het Vuur eet alles van de zoon van Ādam op behalve het spoor van de neerknieling – Allāh heeft het verboden voor het Vuur om het spoor van de neerknieling op te eten. Hierop zullen ze uit het Vuur treden terwijl ze verschroeid zijn. Vervolgens zal het Water van het Leven over hen heen gegoten worden, waarna ze eronder zullen groeien zoals een zaad groeit in de afzetting van een stroming. Vervolgens zal Allāh de Oordeelvelling tussen de dienaren voltooien, en er zal een man overblijven die met zijn gezicht naar het Vuur gericht is: hij is de laatste van de inwoners van het Vuur die het Paradijs binnentreedt. Hij zal zeggen: ‘O mijn Heer, wend mijn gezicht af van het Vuur, want haar wind heeft mij geschaad en haar extreme hitte heeft mij verbrand.’ Vervolgens zal hij Allāh smeken met wat Hij wil dat hij Hem smeekt, waarna Allāh zegt: ‘Zul je, als je dat krijgt, Mij vragen om iets anders?’ Hierop zegt hij: ‘Nee, bij Uw Macht (ʿIzzah), ik zal U niet om iets anders vragen,’ en hij zal zijn Heer aan beloften en verbonden geven wat Hij wil, waarna Allāh zijn gezicht zal afwenden van het Vuur. Wanneer hij zich vervolgens richt naar het Paradijs en hij het ziet, zal hij zwijgen zolang Allāh wil dat hij zwijgt, en vervolgens zal hij zeggen: ‘O mijn Heer, breng mij dichter bij de poort van het Paradijs.’ Dan zegt Allāh tegen hem: ‘Heb je niet jouw beloften en verbonden gegeven dat je Mij nooit iets anders zou vragen dan hetgeen je gegeven is? Wee jij, o zoon van Ādam, wat ben je toch verraderlijk.’ Hij zal zeggen: ‘O mijn Heer,’ en zal Allāh aanroepen totdat Allāh zegt: ‘Zul je, als je dat krijgt, om iets anders vragen?’ Hij zal zeggen: ‘Nee, bij Uw Macht (ʿIzzah), ik zal U niet om iets anders vragen,’ en hij zal [Allāh] aan beloften en verbonden geven wat Hij wil. Vervolgens zal Allāh hem dichter bij de poort van het Paradijs brengen. Wanneer hij gaat staan bij de poort van het Paradijs, zal het Paradijs zich openen voor hem, en ziet hij wat het bevat aan genietingen en gelukzaligheid. Hierop zal hij zwijgen zolang Allāh wil dat hij zwijgt, waarna hij zal zeggen: ‘O mijn Heer, laat mij het Paradijs binnentreden.’ Allāh zal zeggen: ‘Heb je niet jouw beloften en verbonden gegeven dat je niet zou vragen om iets anders dan hetgeen je gegeven is?’ Vervolgens zegt Allāh: ‘Wee jij, o zoon van Ādam, wat ben je toch verraderlijk.’ Hij zal zeggen: ‘O mijn Heer, laat mij niet de meest ellendige van Uw schepping zijn,’ en hij zal Allāh blijven smeken, totdat Allāh om hem lacht. Wanneer Hij om hem lacht, zegt Hij tegen hem: ‘Treed het Paradijs binnen.’ En wanneer hij het dan binnengetreden is, zegt Allāh tegen hem: ‘Wens.’ Hierop zal hij zijn Heer vragen en wensen, zodanig dat Allāh hem zelfs herinnert en zegt: ‘(Wens) dit en (wens) dat,’ totdat zijn wensen ophouden. Dan zegt Allāh: ‘Dat is voor jou, en nog eens het gelijke erbij.’”

حَدَّثَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ عَطَاءِ بْنِ يَزِيدَ اللَّيْثِيِّ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ النَّاسَ، قَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ هَلْ نَرَى رَبَّنَا يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ هَلْ تُضَارُّونَ فِي الْقَمَرِ لَيْلَةَ الْبَدْرِ ‏"‏‏.‏ قَالُوا لاَ يَا رَسُولَ اللَّهِ‏.‏ قَالَ ‏"‏ فَهَلْ تُضَارُّونَ فِي الشَّمْسِ لَيْسَ دُونَهَا سَحَابٌ ‏"‏‏.‏ قَالُوا لاَ يَا رَسُولَ اللَّهِ‏.‏ قَالَ ‏"‏ فَإِنَّكُمْ تَرَوْنَهُ كَذَلِكَ، يَجْمَعُ اللَّهُ النَّاسَ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَيَقُولُ مَنْ كَانَ يَعْبُدُ شَيْئًا فَلْيَتَّبِعْهُ‏.‏ فَيَتْبَعُ مَنْ كَانَ يَعْبُدُ الشَّمْسَ الشَّمْسَ، وَيَتْبَعُ مَنْ كَانَ يَعْبُدُ الْقَمَرَ الْقَمَرَ، وَيَتْبَعُ مَنْ كَانَ يَعْبُدُ الطَّوَاغِيتَ الطَّوَاغِيتَ، وَتَبْقَى هَذِهِ الأُمَّةُ فِيهَا شَافِعُوهَا ـ أَوْ مُنَافِقُوهَا شَكَّ إِبْرَاهِيمُ ـ فَيَأْتِيهِمُ اللَّهُ فَيَقُولُ أَنَا رَبُّكُمْ‏.‏ فَيَقُولُونَ هَذَا مَكَانُنَا حَتَّى يَأْتِيَنَا رَبُّنَا فَإِذَا جَاءَنَا رَبُّنَا عَرَفْنَاهُ فَيَأْتِيهِمُ اللَّهُ فِي صُورَتِهِ الَّتِي يَعْرِفُونَ فَيَقُولُ أَنَا رَبُّكُمْ‏.‏ فَيَقُولُونَ أَنْتَ رَبُّنَا‏.‏ فَيَتْبَعُونَهُ وَيُضْرَبُ الصِّرَاطُ بَيْنَ ظَهْرَىْ جَهَنَّمَ، فَأَكُونُ أَنَا وَأُمَّتِي أَوَّلَ مَنْ يُجِيزُهَا، وَلاَ يَتَكَلَّمُ يَوْمَئِذٍ إِلاَّ الرُّسُلُ، وَدَعْوَى الرُّسُلِ يَوْمَئِذٍ اللَّهُمَّ سَلِّمْ سَلِّمْ‏.‏ وَفِي جَهَنَّمَ كَلاَلِيبُ مِثْلُ شَوْكِ السَّعْدَانِ، هَلْ رَأَيْتُمُ السَّعْدَانَ ‏"‏‏.‏ قَالُوا نَعَمْ يَا رَسُولَ اللَّهِ‏.‏ قَالَ ‏"‏ فَإِنَّهَا مِثْلُ شَوْكِ السَّعْدَانِ، غَيْرَ أَنَّهُ لاَ يَعْلَمُ مَا قَدْرُ عِظَمِهَا إِلاَّ اللَّهُ، تَخْطَفُ النَّاسَ بِأَعْمَالِهِمْ، فَمِنْهُمُ الْمُوبَقُ بَقِيَ بِعَمَلِهِ، أَوِ الْمُوثَقُ بِعَمَلِهِ، وَمِنْهُمُ الْمُخَرْدَلُ أَوِ الْمُجَازَى أَوْ نَحْوُهُ، ثُمَّ يَتَجَلَّى حَتَّى إِذَا فَرَغَ اللَّهُ مِنَ الْقَضَاءِ بَيْنَ الْعِبَادِ وَأَرَادَ أَنْ يُخْرِجَ بِرَحْمَتِهِ مَنْ أَرَادَ مِنْ أَهْلِ النَّارِ أَمَرَ الْمَلاَئِكَةَ أَنْ يُخْرِجُوا مِنَ النَّارِ مَنْ كَانَ لاَ يُشْرِكُ بِاللَّهِ شَيْئًا، مِمَّنْ أَرَادَ اللَّهُ أَنْ يَرْحَمَهُ مِمَّنْ يَشْهَدُ أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، فَيَعْرِفُونَهُمْ فِي النَّارِ بِأَثَرِ السُّجُودِ، تَأْكُلُ النَّارُ ابْنَ آدَمَ إِلاَّ أَثَرَ السُّجُودِ، حَرَّمَ اللَّهُ عَلَى النَّارِ أَنْ تَأْكُلَ أَثَرَ السُّجُودِ، فَيَخْرُجُونَ مِنَ النَّارِ قَدِ امْتُحِشُوا، فَيُصَبُّ عَلَيْهِمْ مَاءُ الْحَيَاةِ فَيَنْبُتُونَ تَحْتَهُ كَمَا تَنْبُتُ الْحِبَّةُ فِي حَمِيلِ السَّيْلِ، ثُمَّ يَفْرُغُ اللَّهُ مِنَ الْقَضَاءِ بَيْنَ الْعِبَادِ، وَيَبْقَى رَجُلٌ مُقْبِلٌ بِوَجْهِهِ عَلَى النَّارِ هُوَ آخِرُ أَهْلِ النَّارِ دُخُولاً الْجَنَّةَ فَيَقُولُ أَىْ رَبِّ اصْرِفْ وَجْهِي عَنِ النَّارِ، فَإِنَّهُ قَدْ قَشَبَنِي رِيحُهَا وَأَحْرَقَنِي ذَكَاؤُهَا‏.‏ فَيَدْعُو اللَّهَ بِمَا شَاءَ أَنْ يَدْعُوَهُ ثُمَّ يَقُولُ اللَّهُ هَلْ عَسَيْتَ إِنْ أُعْطِيتَ ذَلِكَ أَنْ تَسْأَلَنِي غَيْرَهُ‏.‏ فَيَقُولُ لاَ وَعِزَّتِكَ لاَ أَسْأَلُكَ غَيْرَهُ، وَيُعْطِي رَبَّهُ مِنْ عُهُودٍ وَمَوَاثِيقَ مَا شَاءَ، فَيَصْرِفُ اللَّهُ وَجْهَهُ عَنِ النَّارِ، فَإِذَا أَقْبَلَ عَلَى الْجَنَّةِ وَرَآهَا سَكَتَ مَا شَاءَ اللَّهُ أَنْ يَسْكُتَ ثُمَّ يَقُولُ أَىْ رَبِّ قَدِّمْنِي إِلَى باب الْجَنَّةِ‏.‏ فَيَقُولُ اللَّهُ لَهُ أَلَسْتَ قَدْ أَعْطَيْتَ عُهُودَكَ وَمَوَاثِيقَكَ أَنْ لاَ تَسْأَلَنِي غَيْرَ الَّذِي أُعْطِيتَ أَبَدًا، وَيْلَكَ يَا ابْنَ آدَمَ مَا أَغْدَرَكَ‏.‏ فَيَقُولُ أَىْ رَبِّ‏.‏ وَيَدْعُو اللَّهَ حَتَّى يَقُولَ هَلْ عَسَيْتَ إِنْ أُعْطِيتَ ذَلِكَ أَنْ تَسْأَلَ غَيْرَهُ‏.‏ فَيَقُولُ لاَ وَعِزَّتِكَ لاَ أَسْأَلُكَ غَيْرَهُ، وَيُعْطِي مَا شَاءَ مِنْ عُهُودٍ وَمَوَاثِيقَ، فَيُقَدِّمُهُ إِلَى باب الْجَنَّةِ، فَإِذَا قَامَ إِلَى باب الْجَنَّةِ انْفَهَقَتْ لَهُ الْجَنَّةُ فَرَأَى مَا فِيهَا مِنَ الْحَبْرَةِ وَالسُّرُورِ، فَيَسْكُتُ مَا شَاءَ اللَّهُ أَنْ يَسْكُتَ ثُمَّ يَقُولُ أَىْ رَبِّ أَدْخِلْنِي الْجَنَّةَ‏.‏ فَيَقُولُ اللَّهُ أَلَسْتَ قَدْ أَعْطَيْتَ عُهُودَكَ وَمَوَاثِيقَكَ أَنْ لاَ تَسْأَلَ غَيْرَ مَا أُعْطِيتَ ـ فَيَقُولُ ـ وَيْلَكَ يَا ابْنَ آدَمَ مَا أَغْدَرَكَ‏.‏ فَيَقُولُ أَىْ رَبِّ لاَ أَكُونَنَّ أَشْقَى خَلْقِكَ فَلاَ يَزَالُ يَدْعُو حَتَّى يَضْحَكَ اللَّهُ مِنْهُ فَإِذَا ضَحِكَ مِنْهُ قَالَ لَهُ ادْخُلِ الْجَنَّةَ‏.‏ فَإِذَا دَخَلَهَا قَالَ اللَّهُ لَهُ تَمَنَّهْ‏.‏ فَسَأَلَ رَبَّهُ وَتَمَنَّى حَتَّى إِنَّ اللَّهَ لَيُذَكِّرُهُ يَقُولُ كَذَا وَكَذَا، حَتَّى انْقَطَعَتْ بِهِ الأَمَانِيُّ قَالَ اللَّهُ ذَلِكَ لَكَ وَمِثْلُهُ مَعَهُ ‏"‏‏.‏ قَالَ عَطَاءُ بْنُ يَزِيدَ وَأَبُو سَعِيدٍ الْخُدْرِيُّ مَعَ أَبِي هُرَيْرَةَ لاَ يَرُدُّ عَلَيْهِ مِنْ حَدِيثِهِ شَيْئًا حَتَّى إِذَا حَدَّثَ أَبُو هُرَيْرَةَ أَنَّ اللَّهَ تَبَارَكَ وَتَعَالَى قَالَ ‏"‏ ذَلِكَ لَكَ وَمِثْلُهُ مَعَهُ ‏"‏‏.‏ قَالَ أَبُو سَعِيدٍ الْخُدْرِيُّ ‏"‏ وَعَشَرَةُ أَمْثَالِهِ مَعَهُ ‏"‏‏.‏ يَا أَبَا هُرَيْرَةَ‏.‏ قَالَ أَبُو هُرَيْرَةَ مَا حَفِظْتُ إِلاَّ قَوْلَهُ ‏"‏ ذَلِكَ لَكَ وَمِثْلُهُ مَعَهُ ‏"‏‏.‏ قَالَ أَبُو سَعِيدٍ الْخُدْرِيُّ أَشْهَدُ أَنِّي حَفِظْتُ مِنْ رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَوْلَهُ ‏"‏ ذَلِكَ لَكَ وَعَشَرَةُ أَمْثَالِهِ ‏"‏‏.‏ قَالَ أَبُو هُرَيْرَةَ فَذَلِكَ الرَّجُلُ آخِرُ أَهْلِ الْجَنَّةِ دُخُولاً الْجَنَّةَ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 97, Hadith: 7437