Ṣaḥīḥ al-Bukhārī

صحيح البخاري

(2) Kitāb: Al-ʾĪmān (Geloof)

(٢) كتاب الإيمان

Hoofdstuk (1): Het geloof en de uitspraak van de Profeet : “De Islām is gebouwd op vijf (pijlers).”

(١) بَابُ الإِيمَانِ وَقَوْلِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «بُنِيَ الإِسْلاَمُ عَلَى خَمْسٍ»

[Introductie]: En het (geloof) bestaat uit uitspraak en daad, het neemt toe en het neemt af. Allāh zei (interpretatie van de betekenis): {Opdat zij in geloof mogen toenemen boven hun [huidige] geloof.} [Al-Fatḥ 48:4]. {En Wij hebben hen in leiding vergroot.} [Al-Kahf 18:13]. {En Allah vergroot degenen die geleid werden in leiding.} [Maryam 19:76]. {En degenen die geleid werden: Hij vergroot hen in leiding en geeft hen hun godsvrees.} [Muḥammad 47:17]. {En opdat degenen die hebben geloofd, in geloof zullen toenemen.} [Al-Muddathir 74:31]. En Zijn uitspraak: {Bij wie van jullie is door dit (hoofdstuk) het geloof toegenomen? Wat betreft degenen die geloven: hun geloof is toegenomen.} [At-Tawbah 9:124]. En Zijn uitspraak: {Vrees hen dus. Maar het heeft hen [slechts] in geloof en aanvaarding doen toenemen.} [Āli ʿImrān 3:173]. En Zijn uitspraak: {En het vermeerderde hen slechts in geloof en overgave.} [Al-Aḥzāb 33:22].

En het houden omwille van Allāh en het hebben van afkeer omwille van Allāh is onderdeel van het geloof.

ʿUmar ibn ʿAbd al-ʿAzīz schreef naar ʿAdī ibn ʿAdī: “Het geloof kent verplichtingen, voorschriften, ḥudūd en sunan. Wie deze volledig naleeft, heeft het geloof vervolmaakt, en wie dit niet doet, heeft het geloof niet vervolmaakt. Als ik blijf leven, zal ik ze jullie verduidelijken, zodat jullie ernaar handelen. En als ik kom te overlijden dan is jullie gezelschap niet mijn streven.”

En Ibrāhīm zei: {Maar [ik vraag] alleen opdat mijn hart tot rust komt.} [Al-Baqarah 2:260]”

En Muʿādh zei: “Laten we samen zitten en een uur het geloof versterken.”

En Ibn Masʿūd zei: “Zekerheid (yaqīn) is het volledige geloof.”

En Ibn ʿUmar zei: “Een dienaar bereikt de ware betekenis van godsvrees (taqwā) pas wanneer hij datgene laat wat zijn hart oproept (aan twijfels, influisteringen en begeertes).”

En Mujāhid zei over het Vers: {Hij heeft voor jou verordend.} [Ash-Shūrā 42:13], hij zei: “Wij hebben jou, o Mūḥammad, en hem één en dezelfde religie voorgeschreven.”

En Ibn ʿAbbās zei over het Vers: {Een wet en een methodiek.} [Al-Māʾidah 5:48], hij zei: “Een pad en een Sunnah (levenswijze).”

وَهُوَ قَوْلٌ وَفِعْلٌ، وَيَزِيدُ وَيَنْقُصُ. قَالَ اللَّهُ تَعَالَى: {لِيَزْدَادُوا إِيمَانًا مَعَ إِيمَانِهِمْ}، {وَزِدْنَاهُمْ هُدًى} ، {وَيَزِيدُ اللَّهُ الَّذِينَ اهْتَدَوْا هُدًى} ، {وَالَّذِينَ اهْتَدَوْا زَادَهُمْ هُدًى وَآتَاهُمْ تَقْوَاهُمْ} ، {وَيَزْدَادَ الَّذِينَ آمَنُوا إِيمَانًا} ، وَقَوْلُهُ: {أَيُّكُمْ زَادَتْهُ هَذِهِ إِيمَانًا فَأَمَّا الَّذِينَ آمَنُوا فَزَادَتْهُمْ إِيمَانًا}. وَقَوْلُهُ جَلَّ ذِكْرُهُ: {فَاخْشَوْهُمْ فَزَادَهُمْ إِيمَانًا}. وَقَوْلُهُ تَعَالَى: {وَمَا زَادَهُمْ إِلاَّ إِيمَانًا وَتَسْلِيمًا}.

وَالْحُبُّ فِي اللَّهِ وَالْبُغْضُ فِي اللَّهِ مِنَ الإِيمَانِ.

وَكَتَبَ عُمَرُ بْنُ عَبْدِ الْعَزِيزِ إِلَى عَدِيِّ بْنِ عَدِيٍّ إِنَّ لِلإِيمَانِ فَرَائِضَ وَشَرَائِعَ وَحُدُودًا وَسُنَنًا، فَمَنِ اسْتَكْمَلَهَا اسْتَكْمَلَ الإِيمَانَ، وَمَنْ لَمْ يَسْتَكْمِلْهَا لَمْ يَسْتَكْمِلِ الإِيمَانَ، فَإِنْ أَعِشْ فَسَأُبَيِّنُهَا لَكُمْ حَتَّى تَعْمَلُوا بِهَا، وَإِنْ أَمُتْ فَمَا أَنَا عَلَى صُحْبَتِكُمْ بِحَرِيصٍ.

وَقَالَ إِبْرَاهِيمُ: {وَلَكِنْ لِيَطْمَئِنَّ قَلْبِي}

وَقَالَ مُعَاذٌ: اجْلِسْ بِنَا نُؤْمِنْ سَاعَةً.

وَقَالَ ابْنُ مَسْعُودٍ: الْيَقِينُ الإِيمَانُ كُلُّهُ.

وَقَالَ ابْنُ عُمَرَ: لاَ يَبْلُغُ الْعَبْدُ حَقِيقَةَ التَّقْوَى حَتَّى يَدَعَ مَا حَاكَ فِي الصَّدْرِ.

وَقَالَ مُجَاهِدٌ: {شَرَعَ لَكُمْ} أَوْصَيْنَاكَ يَا مُحَمَّدُ وَإِيَّاهُ دِينًا وَاحِدًا.

وَقَالَ ابْنُ عَبَّاسٍ: {شِرْعَةً وَمِنْهَاجًا} سَبِيلاً وَسُنَّةً.

Hoofdstuk (2): Jullie smeekbede is jullie geloof

(٢) باب دُعَاؤُكُمْ إِيمَانُكُمْ

Overgeleverd door Ibn ʿUmar k, hij zei: de Boodschapper van Allāh zei: “De Islām is gebouwd op vijf (pijlers): de getuigenis dat er geen ware aanbedene is behalve Allāh en dat Muḥammad de Boodschapper van Allāh is, het totstandbrengen van het gebed, het geven van de Zakāh, de Ḥajj en het vasten van Ramaḍān.”

حَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ مُوسَى، قَالَ أَخْبَرَنَا حَنْظَلَةُ بْنُ أَبِي سُفْيَانَ، عَنْ عِكْرِمَةَ بْنِ خَالِدٍ، عَنِ ابْنِ عُمَرَ ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ بُنِيَ الإِسْلاَمُ عَلَى خَمْسٍ شَهَادَةِ أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ وَأَنَّ مُحَمَّدًا رَسُولُ اللَّهِ، وَإِقَامِ الصَّلاَةِ، وَإِيتَاءِ الزَّكَاةِ، وَالْحَجِّ، وَصَوْمِ رَمَضَانَ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 1

Hoofdstuk (3): Zaken van het geloof

(٣) باب أُمُورِ الإِيمَانِ

[Introductie]: En de Uitpraak van Allāh (Verheven is Hij): {Rechtschapenheid betekent niet dat je je gezicht naar het oosten of het westen wendt, maar [ware] rechtschapenheid is [in] iemand die gelooft in Allāh, de Laatste Dag, de engelen, het Boek en de profeten. En zijn rijkdom, ondanks de liefde ervoor, geeft aan de verwanten, aan de wezen, de behoeftigen, de reiziger, degenen die [om hulp] vragen, en de slaven bevrijdt; [en die] het gebed verricht en de Zakāh geeft; [degenen die] hun belofte nakomen wanneer zij beloven; en [degenen die] geduldig zijn in extreme armoede en ontberingen en ten tijde van strijd. Zij zijn degenen die waarachtig zijn geweest, en zij zijn de godvrezenden.} [Al-Baqarah 2:177]. En Zijn uitspraak: {Voorzeker, de gelovigen zijn succesvol.} [Al-Muʾminūn 23:1]

وَقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {لَيْسَ الْبِرَّ أَنْ تُوَلُّوا وُجُوهَكُمْ قِبَلَ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ وَلَكِنَّ الْبِرَّ مَنْ آمَنَ بِاللَّهِ وَالْيَوْمِ الآخِرِ وَالْمَلاَئِكَةِ وَالْكِتَابِ وَالنَّبِيِّينَ وَآتَى الْمَالَ عَلَى حُبِّهِ ذَوِي الْقُرْبَى وَالْيَتَامَى وَالْمَسَاكِينَ وَابْنَ السَّبِيلِ وَالسَّائِلِينَ وَفِي الرِّقَابِ وَأَقَامَ الصَّلاَةَ وَآتَى الزَّكَاةَ وَالْمُوفُونَ بِعَهْدِهِمْ إِذَا عَاهَدُوا وَالصَّابِرِينَ فِي الْبَأْسَاءِ وَالضَّرَّاءِ وَحِينَ الْبَأْسِ أُولَئِكَ الَّذِينَ صَدَقُوا وَأُولَئِكَ هُمُ الْمُتَّقُونَ}. وَقَوْلِهِ: {قَدْ أَفْلَحَ الْمُؤْمِنُونَ} الآيَةَ.

Overgeleverd van Abū Hurayrah h dat de Profeet zei: “Het geloof bestaat uit zestig en nog wat takken, en al-ḥayāʾ (schaamte) is een tak van het geloof.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو عَامِرٍ الْعَقَدِيُّ، قَالَ حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ بِلاَلٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ دِينَارٍ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ الإِيمَانُ بِضْعٌ وَسِتُّونَ شُعْبَةً، وَالْحَيَاءُ شُعْبَةٌ مِنَ الإِيمَانِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 2

Hoofdstuk (4): De moslim is degene voor wie de moslims veilig zijn voor zijn tong en zijn hand

(٤) باب الْمُسْلِمُ مَنْ سَلِمَ الْمُسْلِمُونَ مِنْ لِسَانِهِ وَيَدِهِ

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAmr k, dat de Profeet zei: “De moslim is degene voor wie de moslims veilig zijn voor zijn tong en zijn hand. En de Muhājir (emigrant) is degene die datgene verlaat wat Allāh heeft verboden.”

حَدَّثَنَا آدَمُ بْنُ أَبِي إِيَاسٍ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي السَّفَرِ، وَإِسْمَاعِيلَ، عَنِ الشَّعْبِيِّ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو ـ رضى الله عنهما ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ الْمُسْلِمُ مَنْ سَلِمَ الْمُسْلِمُونَ مِنْ لِسَانِهِ وَيَدِهِ، وَالْمُهَاجِرُ مَنْ هَجَرَ مَا نَهَى اللَّهُ عَنْهُ ‏"‏‏.‏ قَالَ أَبُو عَبْدِ اللَّهِ وَقَالَ أَبُو مُعَاوِيَةَ حَدَّثَنَا دَاوُدُ عَنْ عَامِرٍ قَالَ سَمِعْتُ عَبْدَ اللَّهِ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم‏.‏ وَقَالَ عَبْدُ الأَعْلَى عَنْ دَاوُدَ عَنْ عَامِرٍ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 3

Hoofdstuk (5): Welke Islām is het beste?

(٥) باب أَىُّ الإِسْلاَمِ أَفْضَلُ

Overgeleverd van Abū Mūsā h, dat men vroeg: “O Boodschapper van Allāh, welke Islām is het beste?” Hij () zei: “Degene voor wiens tong en hand de moslims veilig zijn.”

حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ يَحْيَى بْنِ سَعِيدٍ الْقُرَشِيِّ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبِي قَالَ، حَدَّثَنَا أَبُو بُرْدَةَ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي بُرْدَةَ، عَنْ أَبِي بُرْدَةَ، عَنْ أَبِي مُوسَى ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ أَىُّ الإِسْلاَمِ أَفْضَلُ قَالَ ‏"‏ مَنْ سَلِمَ الْمُسْلِمُونَ مِنْ لِسَانِهِ وَيَدِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 4

Hoofdstuk (6): Het geven van voedsel behoort tot de Islām

(٦) باب إِطْعَامُ الطَّعَامِ مِنَ الإِسْلاَمِ

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAmr k, dat een man de Profeet vroeg: “Welke Islām is het beste?” Hij antwoordde: “Dat je voedsel geeft en de vredesgroet (salām) uitspreekt tegen degenen die je kent en degenen die je niet kent.”

حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ خَالِدٍ، قَالَ حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، عَنْ يَزِيدَ، عَنْ أَبِي الْخَيْرِ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو ـ رضى الله عنهما ـ أَنَّ رَجُلاً، سَأَلَ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم أَىُّ الإِسْلاَمِ خَيْرٌ قَالَ ‏"‏ تُطْعِمُ الطَّعَامَ، وَتَقْرَأُ السَّلاَمَ عَلَى مَنْ عَرَفْتَ وَمَنْ لَمْ تَعْرِفْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 5

Hoofdstuk (7): Tot het geloof behoort dat men voor zijn broeder wenst wat men voor zichzelf wenst

(٧) باب مِنَ الإِيمَانِ أَنْ يُحِبَّ لأَخِيهِ مَا يُحِبُّ لِنَفْسِهِ

Overgeleverd van Anas ibn Mālik h, dat de Profeet zei: “Niemand van jullie gelooft (volledig) totdat hij voor zijn broeder wenst wat hij voor zichzelf wenst.”

حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، قَالَ حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ شُعْبَةَ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم‏.‏ وَعَنْ حُسَيْنٍ الْمُعَلِّمِ، قَالَ حَدَّثَنَا قَتَادَةُ، عَنْ أَنَسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ لا يُؤْمِنُ أَحَدُكُمْ حَتَّى يُحِبَّ لأَخِيهِ مَا يُحِبُّ لِنَفْسِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 6

Hoofdstuk (8): Het liefhebben van de Boodschapper behoort tot het geloof

(٨) باب حُبُّ الرَّسُولِ صلى الله عليه وسلم مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah h, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Bij Degene in Wiens Hand mijn ziel ligt, niemand van jullie gelooft (volledig) totdat ik meer geliefd ben bij hem dan zijn vader en zijn kind.”

حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو الزِّنَادِ، عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ فَوَالَّذِي نَفْسِي بِيَدِهِ لاَ يُؤْمِنُ أَحَدُكُمْ حَتَّى أَكُونَ أَحَبَّ إِلَيْهِ مِنْ وَالِدِهِ وَوَلَدِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 7

Overgeleverd door Anas, hij zei: De Profeet zei: “Niemand van jullie gelooft (volledig), totdat ik meer geliefd ben bij hem dan zijn vader, zijn kind en alle mensen.”

حَدَّثَنَا يَعْقُوبُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، قَالَ حَدَّثَنَا ابْنُ عُلَيَّةَ، عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ بْنِ صُهَيْبٍ، عَنْ أَنَسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم ح وَحَدَّثَنَا آدَمُ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ، قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ لاَ يُؤْمِنُ أَحَدُكُمْ حَتَّى أَكُونَ أَحَبَّ إِلَيْهِ مِنْ وَالِدِهِ وَوَلَدِهِ وَالنَّاسِ أَجْمَعِينَ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 8

Hoofdstuk (9): De zoetheid van het geloof

(٩) باب حَلاَوَةِ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Anas, dat de Profeet zei: “Drie zaken: wie deze in zich heeft, zal de zoetheid van het geloof proeven: dat Allāh en Zijn Boodschapper hem geliefder zijn dan al het andere, dat hij iemand liefheeft enkel omwille van Allāh is, en dat hij er een afkeer van heeft om terug te keren naar ongeloof, net zoals hij er een afkeer van heeft om in het Vuur geworpen te worden.”

حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، قَالَ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَهَّابِ الثَّقَفِيُّ، قَالَ حَدَّثَنَا أَيُّوبُ، عَنْ أَبِي قِلاَبَةَ، عَنْ أَنَسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ ثَلاَثٌ مَنْ كُنَّ فِيهِ وَجَدَ حَلاَوَةَ الإِيمَانِ أَنْ يَكُونَ اللَّهُ وَرَسُولُهُ أَحَبَّ إِلَيْهِ مِمَّا سِوَاهُمَا، وَأَنْ يُحِبَّ الْمَرْءَ لاَ يُحِبُّهُ إِلاَّ لِلَّهِ، وَأَنْ يَكْرَهَ أَنْ يَعُودَ فِي الْكُفْرِ كَمَا يَكْرَهُ أَنْ يُقْذَفَ فِي النَّارِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 9

Hoofdstuk (10): Een teken van geloof is het houden van de Anṣār

(١٠) باب عَلاَمَةُ الإِيمَانِ حُبُّ الأَنْصَارِ

Overgeleverd van Anas, dat de Profeet zei: “Een teken van geloof is het houden van de Anṣār. En een teken van huichelarij is het haten van de Anṣār.”

حَدَّثَنَا أَبُو الْوَلِيدِ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، قَالَ أَخْبَرَنِي عَبْدُ اللَّهِ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ جَبْرٍ، قَالَ سَمِعْتُ أَنَسًا، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ آيَةُ الإِيمَانِ حُبُّ الأَنْصَارِ، وَآيَةُ النِّفَاقِ بُغْضُ الأَنْصَارِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 10

Hoofdstuk (11):

(١١) باب

Overgeleverd van ʿUbādah ibn as-Sāmit k - die aanwezig was bij de Slag van Badr en een van de leiders tijdens de nacht van al-ʿAqaba - dat de Boodschapper van Allāh zei, terwijl een groep van zijn metgezellen om hem heen stond: “Geef mij de belofte van trouw op de volgende zaken: dat jullie niets en niemand als deelgenoot toekennen aan Allāh, niet stelen, geen ontucht plegen, jullie kinderen niet doden, geen leugen verzinnen die jullie zelf fabriceren, en niet ongehoorzaam zijn in het goede. Wie van jullie dit nakomt, zijn beloning is bij Allāh. En wie iets hiervan begaat en in deze wereld bestraft wordt, dan zal dit een boetedoening zijn voor hem. Maar wie iets hiervan begaat en Allāh bedekt dit voor hem, dan is het aan Allāh: als Hij wil, vergeeft Hij hem, en als Hij wil, straft Hij hem.”

(ʿUbādah zei:) “Wij gaven hem vervolgens onze eed van trouw op deze voorwaarden.”

حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، قَالَ أَخْبَرَنِي أَبُو إِدْرِيسَ، عَائِذُ اللَّهِ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ أَنَّ عُبَادَةَ بْنَ الصَّامِتِ ـ رضى الله عنه ـ وَكَانَ شَهِدَ بَدْرًا، وَهُوَ أَحَدُ النُّقَبَاءِ لَيْلَةَ الْعَقَبَةِ ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ وَحَوْلَهُ عِصَابَةٌ مِنْ أَصْحَابِهِ ‏"‏ بَايِعُونِي عَلَى أَنْ لاَ تُشْرِكُوا بِاللَّهِ شَيْئًا، وَلاَ تَسْرِقُوا، وَلاَ تَزْنُوا، وَلاَ تَقْتُلُوا أَوْلاَدَكُمْ، وَلاَ تَأْتُوا بِبُهْتَانٍ تَفْتَرُونَهُ بَيْنَ أَيْدِيكُمْ وَأَرْجُلِكُمْ، وَلاَ تَعْصُوا فِي مَعْرُوفٍ، فَمَنْ وَفَى مِنْكُمْ فَأَجْرُهُ عَلَى اللَّهِ، وَمَنْ أَصَابَ مِنْ ذَلِكَ شَيْئًا فَعُوقِبَ فِي الدُّنْيَا فَهُوَ كَفَّارَةٌ لَهُ، وَمَنْ أَصَابَ مِنْ ذَلِكَ شَيْئًا ثُمَّ سَتَرَهُ اللَّهُ، فَهُوَ إِلَى اللَّهِ إِنْ شَاءَ عَفَا عَنْهُ، وَإِنْ شَاءَ عَاقَبَهُ ‏"‏‏.‏ فَبَايَعْنَاهُ عَلَى ذَلِكَ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 11

Hoofdstuk (12): Tot de religie behoort het vluchten voor beproevingen (fitan)

(١٢) باب مِنَ الدِّينِ الْفِرَارُ مِنَ الْفِتَنِ

Overgeleverd van Abū Saʿīd al-Khudrī, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Er zal een tijd komen waarin het beste bezit van een moslim schapen zullen zijn, waarmee hij de bergtoppen en de plekken waar regen valt opzoekt, terwijl hij met zijn religie vlucht voor de beproevingen.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ أَبِي صَعْصَعَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ، أَنَّهُ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ يُوشِكُ أَنْ يَكُونَ خَيْرَ مَالِ الْمُسْلِمِ غَنَمٌ يَتْبَعُ بِهَا شَعَفَ الْجِبَالِ وَمَوَاقِعَ الْقَطْرِ، يَفِرُّ بِدِينِهِ مِنَ الْفِتَنِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 12

Hoofdstuk (13): De uitspraak van de Profeet : “Ik heb de meeste kennis van jullie over Allāh.”

(١٣) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم ‏«أَنَا أَعْلَمُكُمْ بِاللَّهِ»

[Introductie]: En dat kennis een daad van het hart is, vanwege de woorden van Allāh, de Verhevene: {Maar Hij zal jullie ter verantwoording roepen voor datgene wat jullie harten verworven hebben.} [Al-Baqarah 2:225]

وَأَنَّ الْمَعْرِفَةَ فِعْلُ الْقَلْبِ لِقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {وَلَكِنْ يُؤَاخِذُكُمْ بِمَا كَسَبَتْ قُلُوبُكُمْ}

Overgeleverd door ʿĀʾishah, zij zei: “Wanneer de Boodschapper van Allāh hen iets opdroeg, dan droeg hij hen datgene op wat zij aankunnen. Zij zeiden dan: ‘Wij zijn niet zoals u, o Boodschapper van Allāh. Allāh heeft namelijk al uw voorgaande en aankomende zondes vergeven.’ Daarop werd hij boos, en zijn woede werd zichtbaar op zijn gezicht. Vervolgens zei hij: ‘Voorwaar, de meest godsvrezende onder jullie en degene die Allāh het beste kent, ben ik.’”

حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ سَلاَمٍ، قَالَ أَخْبَرَنَا عَبْدَةُ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ، قَالَتْ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَمَرَهُمْ أَمَرَهُمْ مِنَ الأَعْمَالِ بِمَا يُطِيقُونَ قَالُوا إِنَّا لَسْنَا كَهَيْئَتِكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ، إِنَّ اللَّهَ قَدْ غَفَرَ لَكَ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِكَ وَمَا تَأَخَّرَ‏.‏ فَيَغْضَبُ حَتَّى يُعْرَفَ الْغَضَبُ فِي وَجْهِهِ ثُمَّ يَقُولُ ‏"‏ إِنَّ أَتْقَاكُمْ وَأَعْلَمَكُمْ بِاللَّهِ أَنَا ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 13

Hoofdstuk (14): Tot het geloof behoort dat men een afkeer heeft van terugkeren naar ongeloof, net zoals men er een afkeer van heeft in het Vuur geworpen te worden

(١٤) باب مَنْ كَرِهَ أَنْ يَعُودَ فِي الْكُفْرِ كَمَا يَكْرَهُ أَنْ يُلْقَى فِي النَّارِ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Anas h, dat de Profeet zei: “Drie zaken: wie deze in zich heeft, zal de zoetheid van het geloof proeven: wie Allāh en Zijn Boodschapper meer liefheeft dan al het andere, wie een dienaar liefheeft enkel omwille van Allāh, en wie er een afkeer van heeft om terug te keren naar ongeloof, nadat Allāh hem heeft gered, net zoals hij er een afkeer van heeft om in het Vuur geworpen te worden.”

حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ ثَلاَثٌ مَنْ كُنَّ فِيهِ وَجَدَ حَلاَوَةَ الإِيمَانِ مَنْ كَانَ اللَّهُ وَرَسُولُهُ أَحَبَّ إِلَيْهِ مِمَّا سِوَاهُمَا، وَمَنْ أَحَبَّ عَبْدًا لاَ يُحِبُّهُ إِلاَّ لِلَّهِ، وَمَنْ يَكْرَهُ أَنْ يَعُودَ فِي الْكُفْرِ بَعْدَ إِذْ أَنْقَذَهُ اللَّهُ، كَمَا يَكْرَهُ أَنْ يُلْقَى فِي النَّارِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 14

Hoofdstuk (15): De mensen van geloof verschillen in rang op basis van daden

(١٥) باب تَفَاضُلِ أَهْلِ الإِيمَانِ فِي الأَعْمَالِ

Overgeleverd van Abū Saʿīd al-Khudrī h, dat de Profeet zei: “De mensen van het Paradijs zullen het Paradijs binnengaan en de mensen van het Vuur zullen het Vuur binnengaan. Vervolgens zal Allāh, de Verhevene, zeggen: ‘Haal degene eruit die in zijn hart het gewicht van een mosterdzaadje aan geloof heeft.’ Zij worden er dan zwartgeblakerd uitgehaald en in de rivier van al-ḥayāʾ (de regen) – of de rivier van al-ḥayāt (het leven), hier twijfelde Malik over – geworpen. Daar zullen zij groeien zoals een zaadje aan de oever van een stroming ontkiemt. Zie je niet hoe het geel en kronkelig ontspruit?”

Wuhayb zei: “ʿAmr leverde over aan ons, dat het ‘de rivier van al-ḥayāt (het leven)’ is. En hij zei: ‘het gewicht van een mosterdzaadje aan goedheid.’”

حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، قَالَ حَدَّثَنِي مَالِكٌ، عَنْ عَمْرِو بْنِ يَحْيَى الْمَازِنِيِّ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ، رضى الله عنه ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ يَدْخُلُ أَهْلُ الْجَنَّةِ الْجَنَّةَ، وَأَهْلُ النَّارِ النَّارَ، ثُمَّ يَقُولُ اللَّهُ تَعَالَى أَخْرِجُوا مَنْ كَانَ فِي قَلْبِهِ مِثْقَالُ حَبَّةٍ مِنْ خَرْدَلٍ مِنْ إِيمَانٍ‏.‏ فَيُخْرَجُونَ مِنْهَا قَدِ اسْوَدُّوا فَيُلْقَوْنَ فِي نَهَرِ الْحَيَا ـ أَوِ الْحَيَاةِ، شَكَّ مَالِكٌ ـ فَيَنْبُتُونَ كَمَا تَنْبُتُ الْحِبَّةُ فِي جَانِبِ السَّيْلِ، أَلَمْ تَرَ أَنَّهَا تَخْرُجُ صَفْرَاءَ مُلْتَوِيَةً ‏"‏‏.‏ قَالَ وُهَيْبٌ حَدَّثَنَا عَمْرٌو ‏"‏ الْحَيَاةِ ‏"‏‏.‏ وَقَالَ ‏"‏ خَرْدَلٍ مِنْ خَيْرٍ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 15

Overgeleverd van Abū Saʿīd al-Khudrī, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Terwijl ik sliep, zag ik mensen aan mij voorbijgaan. Zij hadden hemden aan, die bij sommigen tot aan de borst reikten en bij anderen nog korter. Mij werd ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb getoond, en hij droeg een hemd dat hij voortsleepte.” Men vroeg: “Hoe heeft u dit geïnterpreteerd, o Boodschapper van Allāh?” Hij antwoordde: “De religie.”

حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عُبَيْدِ اللَّهِ، قَالَ حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، عَنْ صَالِحٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ أَبِي أُمَامَةَ بْنِ سَهْلٍ، أَنَّهُ سَمِعَ أَبَا سَعِيدٍ الْخُدْرِيَّ، يَقُولُ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ بَيْنَا أَنَا نَائِمٌ رَأَيْتُ النَّاسَ يُعْرَضُونَ عَلَىَّ، وَعَلَيْهِمْ قُمُصٌ مِنْهَا مَا يَبْلُغُ الثُّدِيَّ، وَمِنْهَا مَا دُونَ ذَلِكَ، وَعُرِضَ عَلَىَّ عُمَرُ بْنُ الْخَطَّابِ وَعَلَيْهِ قَمِيصٌ يَجُرُّهُ ‏"‏‏.‏ قَالُوا فَمَا أَوَّلْتَ ذَلِكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ قَالَ ‏"‏ الدِّينَ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 16

Hoofdstuk (16): Al-Ḥayāʾ (bescheidenheid, schaamte, etc.) behoort tot het geloof

(١٦) باب الْحَيَاءُ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van ʿAbdullāh (ibn ʿUmar), dat de Boodschapper van Allāh langs een man van de anṣār liep die zijn broeder vermaande over zijn ḥayāʾ (bescheidenheid). Daarop zei de Boodschapper van Allāh : “Laat hem, want al-ḥayāʾ is onderdeel van het geloof.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، قَالَ أَخْبَرَنَا مَالِكُ بْنُ أَنَسٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ سَالِمِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ، عَنْ أَبِيهِ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم مَرَّ عَلَى رَجُلٍ مِنَ الأَنْصَارِ وَهُوَ يَعِظُ أَخَاهُ فِي الْحَيَاءِ، فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ دَعْهُ فَإِنَّ الْحَيَاءَ مِنَ الإِيمَانِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 17

Hoofdstuk (17): {Maar als zij berouw tonen, het gebed tot stand brengen en de Zakāh geven, laat hen dan hun weg gaan.} [At-Tawbah 9:5]

(١٧) بَابُ: {فَإِنْ تَابُوا وَأَقَامُوا الصَّلاَةَ وَآتَوُا الزَّكَاةَ فَخَلُّوا سَبِيلَهُمْ}

Overgeleverd van Ibn ʿUmar, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Ik ben opgedragen om de mensen te bestrijden totdat zij: getuigen dat niemand het recht heeft om aanbeden te worden behalve Allāh en dat Muḥammad de Boodschapper van Allāh is, het gebed tot stand brengen en de Zakāh geven. Als zij dit doen, zijn hun bloed en eigendommen beschermd tegen mij, behalve volgens het recht van de Islām. En hun afrekening is bij Allāh.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ الْمُسْنَدِيُّ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو رَوْحٍ الْحَرَمِيُّ بْنُ عُمَارَةَ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ وَاقِدِ بْنِ مُحَمَّدٍ، قَالَ سَمِعْتُ أَبِي يُحَدِّثُ، عَنِ ابْنِ عُمَرَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ أُمِرْتُ أَنْ أُقَاتِلَ النَّاسَ حَتَّى يَشْهَدُوا أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ وَأَنَّ مُحَمَّدًا رَسُولُ اللَّهِ، وَيُقِيمُوا الصَّلاَةَ، وَيُؤْتُوا الزَّكَاةَ، فَإِذَا فَعَلُوا ذَلِكَ عَصَمُوا مِنِّي دِمَاءَهُمْ وَأَمْوَالَهُمْ إِلاَّ بِحَقِّ الإِسْلاَمِ، وَحِسَابُهُمْ عَلَى اللَّهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 18

Hoofdstuk (18): Degene die zegt dat het geloof het verrichten van daden is

(١٨) باب مَنْ قَالَ إِنَّ الإِيمَانَ هُوَ الْعَمَلُ

[Introductie]: Vanwege de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {En dat is het Paradijs, dat jullie als erfenis hebben gekregen vanwege wat jullie plachten te doen.}

En een groep geleerden zeiden over Zijn uitspraak: {Bij jouw Heer! Wij zullen hen allen zeker ondervragen over wat zij plachten te doen.} D.w.z. over de uitspraak “lā ilāha illā Allāh (er is geen aanbedene met recht behalve Allāh).” En Hij zei: {Voor iets als dit moeten de werkenden werken.}

لِقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {وَتِلْكَ الْجَنَّةُ الَّتِي أُورِثْتُمُوهَا بِمَا كُنْتُمْ تَعْمَلُونَ}.

وَقَالَ عِدَّةٌ مِنْ أَهْلِ الْعِلْمِ فِي قَوْلِهِ تَعَالَى: {فَوَرَبِّكَ لَنَسْأَلَنَّهُمْ أَجْمَعِينَ عَمَّا كَانُوا يَعْمَلُونَ} عَنْ قَوْلِ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ. وَقَالَ: {لِمِثْلِ هَذَا فَلْيَعْمَلِ الْعَامِلُونَ}.

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh werd gevraagd: “Welke daad is het beste?” Waarop hij antwoordde: “Geloven in Allāh en Zijn Boodschapper.” Men vroeg: “En wat daarna?” Hij antwoordde: “Jihād op de weg van Allāh.” Men vroeg: “En wat daarna?” Hij zei: “Een Ḥajj die mabrūr is (i.e. die door Allāh wordt aanvaard, volledig voldoet aan Zijn voorschriften, en vrij is van schijnvertoon, reputatiezucht, zonde en verboden geld).”

حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ يُونُسَ، وَمُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ، قَالاَ حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، قَالَ حَدَّثَنَا ابْنُ شِهَابٍ، عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم سُئِلَ أَىُّ الْعَمَلِ أَفْضَلُ فَقَالَ ‏"‏ إِيمَانٌ بِاللَّهِ وَرَسُولِهِ ‏"‏‏.‏ قِيلَ ثُمَّ مَاذَا قَالَ ‏"‏ الْجِهَادُ فِي سَبِيلِ اللَّهِ ‏"‏‏.‏ قِيلَ ثُمَّ مَاذَا قَالَ ‏"‏ حَجٌّ مَبْرُورٌ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 19

Hoofdstuk (19): Wanneer de Islām niet oprecht is, maar slechts uit overgave of uit angst voor de dood

(١٩) بَابُ إِذَا لَمْ يَكُنِ الإِسْلاَمُ عَلَى الْحَقِيقَةِ وَكَانَ عَلَى الاِسْتِسْلاَمِ أَوِ الْخَوْفِ مِنَ الْقَتْلِ

[Introductie]: Zoals Allāh de Verhevene zegt: {De bedoeïenen zeiden: ‘Wij hebben geloofd.’ Zeg (tegen hen): ‘Jullie hebben niet geloofd, maar zeg liever: Wij hebben ons overgegeven (aan de Islām).’} [Al-Ḥujurāt 49:14].

Wanneer de Islām echter oprecht is, dan is het zoals Allāh, de Verhevene, heeft gezegd: {Voorwaar, de (ware) religie bij Allāh is de Islām.} [Āli ʿImrān 3:19] en {En wie een andere religie dan de Islām zoekt, het zal nooit van hem geaccepteerd worden.} [Āli ʿImrān 3:85]

لِقَوْلِهِ تَعَالَى: {قَالَتِ الأَعْرَابُ آمَنَّا قُلْ لَمْ تُؤْمِنُوا وَلَكِنْ قُولُوا أَسْلَمْنَا}.

فَإِذَا كَانَ عَلَى الْحَقِيقَةِ فَهُوَ عَلَى قَوْلِهِ جَلَّ ذِكْرُهُ: {إِنَّ الدِّينَ عِنْدَ اللَّهِ الإِسْلاَمُ}، {وَمَنْ يَبْتَغِ غَيْرَ الإِسْلاَمِ دِينًا فَلَنْ يُقْبَلَ مِنْهُ}

Overgeleverd van Saʿd ibn Abī Waqqās h, dat de Boodschapper van Allāh (schenkingen) gaf aan een groep mensen terwijl Saʿd erbij zat. “Maar de Boodschapper van Allāh liet een man achterwege die in mijn ogen de besten van hen was. Ik zei: ‘O Boodschapper van Allāh, waarom heeft u hem overgeslagen? Bij Allāh, ik beschouw hem als een gelovige!’ Hij antwoordde: ‘Of (misschien is hij slechts) een moslim.’

Ik zweeg even, maar ik werd weer overtroffen door wat ik over hem (i.e. die man) wist en herhaalde mijn opmerking: ‘Waarom heeft u hem overgeslagen? Bij Allāh, ik beschouw hem als een gelovige!’ Hij () antwoordde opnieuw: ‘Of (misschien is hij slechts) een moslim.’ Opnieuw kon ik mij niet inhouden en herhaalde ik mijn opmerking, en de Boodschapper van Allāh antwoordde opnieuw hetzelfde. Daarna zei hij: ‘O Saʿd, ik geef soms aan een man, terwijl een ander mij dierbaarder is dan hij, uit vrees dat Allāh hem op zijn gezicht in het Vuur zal werpen.’”

حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، قَالَ أَخْبَرَنِي عَامِرُ بْنُ سَعْدِ بْنِ أَبِي وَقَّاصٍ، عَنْ سَعْدٍ، رضى الله عنه أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم أَعْطَى رَهْطًا وَسَعْدٌ جَالِسٌ، فَتَرَكَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم رَجُلاً هُوَ أَعْجَبُهُمْ إِلَىَّ فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ مَا لَكَ عَنْ فُلاَنٍ فَوَاللَّهِ إِنِّي لأَرَاهُ مُؤْمِنًا‏.‏ فَقَالَ ‏"‏ أَوْ مُسْلِمًا ‏"‏‏.

‏ فَسَكَتُّ قَلِيلاً، ثُمَّ غَلَبَنِي مَا أَعْلَمُ مِنْهُ فَعُدْتُ لِمَقَالَتِي فَقُلْتُ مَا لَكَ عَنْ فُلاَنٍ فَوَاللَّهِ إِنِّي لأَرَاهُ مُؤْمِنًا فَقَالَ ‏"‏ أَوْ مُسْلِمًا ‏"‏‏.‏ ثُمَّ غَلَبَنِي مَا أَعْلَمُ مِنْهُ فَعُدْتُ لِمَقَالَتِي وَعَادَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ثُمَّ قَالَ ‏"‏ يَا سَعْدُ، إِنِّي لأُعْطِي الرَّجُلَ وَغَيْرُهُ أَحَبُّ إِلَىَّ مِنْهُ، خَشْيَةَ أَنْ يَكُبَّهُ اللَّهُ فِي النَّارِ ‏"‏‏.‏

وَرَوَاهُ يُونُسُ وَصَالِحٌ وَمَعْمَرٌ وَابْنُ أَخِي الزُّهْرِيِّ عَنِ الزُّهْرِيِّ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 20

Hoofdstuk (20): Het verspreiden van de vredesgroet behoort tot de Islām

(٢٠) باب إِفْشَاءُ السَّلاَمِ مِنَ الإِسْلاَمِ

[Introductie]: En ʿAmmār zei: “Drie zaken, wie ze in zich verenigt, heeft het geloof in zijn geheel verzameld: rechtvaardigheid tegenover jezelf, het verspreiden van de vredesgroet aan de wereld, en het uitgeven in tijden van schaarste.”

وَقَالَ عَمَّارٌ: ثَلاَثٌ مَنْ جَمَعَهُنَّ فَقَدْ جَمَعَ الإِيمَانَ الإِنْصَافُ مِنْ نَفْسِكَ، وَبَذْلُ السَّلاَمِ لِلْعَالَمِ، وَالإِنْفَاقُ مِنَ الإِقْتَارِ.

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAmr, dat een man de Boodschapper van Allāh vroeg: “Welke daden van de Islām zijn het beste?” Hij () antwoordde: “Dat je voedsel geeft en de vredesgroet (as-salām) uitspreekt tegen degenen die je kent en degenen die je niet kent.”

حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ، قَالَ حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، عَنْ يَزِيدَ بْنِ أَبِي حَبِيبٍ، عَنْ أَبِي الْخَيْرِ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو، أَنَّ رَجُلاً، سَأَلَ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم أَىُّ الإِسْلاَمِ خَيْرٌ قَالَ ‏"‏ تُطْعِمُ الطَّعَامَ، وَتَقْرَأُ السَّلاَمَ عَلَى مَنْ عَرَفْتَ وَمَنْ لَمْ تَعْرِفْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 21

Hoofdstuk (21): Ondankbaarheid aan de echtgenoot en ongeloof onder (het niveau van) ongeloof

(٢١) باب كُفْرَانِ الْعَشِيرِ وَكُفْرٍ دُونَ كُفْرٍ

[Introductie]: Hierin is ook overgeleverd van Abū Saʿīd al-Khudrī van de Profeet .

فِيهِ عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ عَنِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ.

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAbbās, dat de Profeet zei: “Mij werd het Vuur getoond, en ik zag dat de meerderheid van zijn bewoners ondankbare vrouwen waren.” Men vroeg: “Waren zij ongelovig in Allāh?” Hij antwoordde: “Zij zijn ondankbaar jegens hun echtgenoten en ondankbaar voor de weldaden. Als je een van hen haar hele leven lang goed behandelt en ze ziet één ding van jou dat haar niet bevalt, dan zegt ze: ‘Ik heb nooit enig goed van jou gezien!’”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ زَيْدِ بْنِ أَسْلَمَ، عَنْ عَطَاءِ بْنِ يَسَارٍ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ، قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ أُرِيتُ النَّارَ فَإِذَا أَكْثَرُ أَهْلِهَا النِّسَاءُ يَكْفُرْنَ ‏"‏‏.‏ قِيلَ أَيَكْفُرْنَ بِاللَّهِ قَالَ ‏"‏ يَكْفُرْنَ الْعَشِيرَ، وَيَكْفُرْنَ الإِحْسَانَ، لَوْ أَحْسَنْتَ إِلَى إِحْدَاهُنَّ الدَّهْرَ ثُمَّ رَأَتْ مِنْكَ شَيْئًا قَالَتْ مَا رَأَيْتُ مِنْكَ خَيْرًا قَطُّ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 22

Hoofdstuk (22): Zondes behoren tot al-Jāhiliyyah

(٢٢) باب الْمَعَاصِي مِنْ أَمْرِ الْجَاهِلِيَّةِ

[Introductie]: En degene die ze begaat, wordt niet tot ongelovige verklaard, behalve als hij shirk (afgoderij) pleegt, zoals de Profeet zei: “Voorwaar, jij bent een man in wie nog iets van onwetendheid (Jāhiliyyah) zit.” En zoals Allāh de Verhevene zegt: {Voorwaar, Allāh vergeeft niet dat er iets naast Hem wordt gesteld, maar Hij vergeeft wat daaronder is aan wie Hij wil.} [An-Nisāʾ 4:48]

وَلاَ يُكَفَّرُ صَاحِبُهَا بِارْتِكَابِهَا إِلاَّ بِالشِّرْكِ لِقَوْلِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «إِنَّكَ امْرُؤٌ فِيكَ جَاهِلِيَّةٌ». وَقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {إِنَّ اللَّهَ لاَ يَغْفِرُ أَنْ يُشْرَكَ بِهِ وَيَغْفِرُ مَا دُونَ ذَلِكَ لِمَنْ يَشَاءُ}.

Overgeleverd door Maʿrūr, hij zei: “Ik ontmoette Abū Dharr in Ar-Rabadhah terwijl hij een kledingstuk aan had en zijn slaafjongen een soortgelijk kledingstuk aan had. Ik vroeg hem hierover, en hij zei: ‘Een man en ik scholden elkaar uit en ik beledigde hem door over zijn moeder te spreken. De Profeet zei toen tegen mij: ‘O Abū Dharr, heb jij hem beledigd door over zijn moeder te spreken? Jij hebt nog iets van Jāhiliyyah in je. Jullie dienaren zijn jullie broeders. Allāh heeft ze onder jullie gezag geplaatst. Dus wie zijn broeder onder zijn gezag heeft, dient hem te voeden van wat hij zelf eet, en hem te kleden met wat hij zelf draagt. En belast hen niet met wat hen overweldigt, en als jullie hen iets opleggen, ondersteun hen dan.’”

حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ وَاصِلٍ الأَحْدَبِ، عَنِ الْمَعْرُورِ، قَالَ لَقِيتُ أَبَا ذَرٍّ بِالرَّبَذَةِ، وَعَلَيْهِ حُلَّةٌ، وَعَلَى غُلاَمِهِ حُلَّةٌ، فَسَأَلْتُهُ عَنْ ذَلِكَ، فَقَالَ إِنِّي سَابَبْتُ رَجُلاً، فَعَيَّرْتُهُ بِأُمِّهِ، فَقَالَ لِيَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ يَا أَبَا ذَرٍّ أَعَيَّرْتَهُ بِأُمِّهِ إِنَّكَ امْرُؤٌ فِيكَ جَاهِلِيَّةٌ، إِخْوَانُكُمْ خَوَلُكُمْ، جَعَلَهُمُ اللَّهُ تَحْتَ أَيْدِيكُمْ، فَمَنْ كَانَ أَخُوهُ تَحْتَ يَدِهِ فَلْيُطْعِمْهُ مِمَّا يَأْكُلُ، وَلْيُلْبِسْهُ مِمَّا يَلْبَسُ، وَلاَ تُكَلِّفُوهُمْ مَا يَغْلِبُهُمْ، فَإِنْ كَلَّفْتُمُوهُمْ فَأَعِينُوهُمْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 23

Overgeleverd door al-Aḥnaf ibn Qays, hij zei: “Ik ging op pad om deze man (ʿAlī ibn Abī Ṭālib) te helpen, toen Abū Bakrah mij tegenkwam en vroeg: ‘Waar ga je naartoe?’ Ik zei: ‘Ik ga deze man helpen.’ Hij zei: ‘Ga terug, want ik hoorde de Boodschapper van Allāh zeggen: ‘Wanneer twee moslims elkaar met hun zwaarden tegemoet treden, dan zijn zowel de doder als de gedode in het Vuur.’ Ik vroeg: ‘O Boodschapper van Allāh, dat geldt voor de doder, maar hoe zit het dan met de gedode?’ Hij antwoordde: ‘Hij was gespitst op het doden van zijn metgezel.’”

حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ الْمُبَارَكِ، حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، حَدَّثَنَا أَيُّوبُ، وَيُونُسُ، عَنِ الْحَسَنِ، عَنِ الأَحْنَفِ بْنِ قَيْسٍ، قَالَ ذَهَبْتُ لأَنْصُرَ هَذَا الرَّجُلَ، فَلَقِيَنِي أَبُو بَكْرَةَ فَقَالَ أَيْنَ تُرِيدُ قُلْتُ أَنْصُرُ هَذَا الرَّجُلَ‏.‏ قَالَ ارْجِعْ فَإِنِّي سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ ‏"‏ إِذَا الْتَقَى الْمُسْلِمَانِ بِسَيْفَيْهِمَا فَالْقَاتِلُ وَالْمَقْتُولُ فِي النَّارِ ‏"‏‏.‏ فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ هَذَا الْقَاتِلُ فَمَا بَالُ الْمَقْتُولِ قَالَ ‏"‏ إِنَّهُ كَانَ حَرِيصًا عَلَى قَتْلِ صَاحِبِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 24

Hoofdstuk (22): {En als twee groepen van de gelovigen met elkaar strijden, verzoen hen dan.} Hij noemde hen dus “gelovigen”

(٢٢) بَابُ: {وَإِنْ طَائِفَتَانِ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ اقْتَتَلُوا فَأَصْلِحُوا بَيْنَهُمَا} فَسَمَّاهُمُ الْمُؤْمِنِينَ

Overgeleverd door Maʿrūr, hij zei: “Ik ontmoette Abū Dharr in Ar-Rabadhah terwijl hij een kledingstuk aan had en zijn slaafjongen een soortgelijk kledingstuk aan had. Ik vroeg hem hierover, en hij zei: ‘Een man en ik scholden elkaar uit en ik beledigde hem door over zijn moeder te spreken. De Profeet zei toen tegen mij: ‘O Abū Dharr, heb jij hem beledigd door over zijn moeder te spreken? Jij hebt nog iets van Jāhiliyyah in je. Jullie dienaren zijn jullie broeders. Allāh heeft ze onder jullie gezag geplaatst. Dus wie zijn broeder onder zijn gezag heeft, dient hem te voeden van wat hij zelf eet, en hem te kleden met wat hij zelf draagt. En belast hen niet met wat hen overweldigt, en als jullie hen iets opleggen, ondersteun hen dan.’”

حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ وَاصِلٍ الأَحْدَبِ، عَنِ الْمَعْرُورِ، قَالَ لَقِيتُ أَبَا ذَرٍّ بِالرَّبَذَةِ، وَعَلَيْهِ حُلَّةٌ، وَعَلَى غُلاَمِهِ حُلَّةٌ، فَسَأَلْتُهُ عَنْ ذَلِكَ، فَقَالَ إِنِّي سَابَبْتُ رَجُلاً، فَعَيَّرْتُهُ بِأُمِّهِ، فَقَالَ لِيَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ يَا أَبَا ذَرٍّ أَعَيَّرْتَهُ بِأُمِّهِ إِنَّكَ امْرُؤٌ فِيكَ جَاهِلِيَّةٌ، إِخْوَانُكُمْ خَوَلُكُمْ، جَعَلَهُمُ اللَّهُ تَحْتَ أَيْدِيكُمْ، فَمَنْ كَانَ أَخُوهُ تَحْتَ يَدِهِ فَلْيُطْعِمْهُ مِمَّا يَأْكُلُ، وَلْيُلْبِسْهُ مِمَّا يَلْبَسُ، وَلاَ تُكَلِّفُوهُمْ مَا يَغْلِبُهُمْ، فَإِنْ كَلَّفْتُمُوهُمْ فَأَعِينُوهُمْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 25

Overgeleverd door al-Aḥnaf ibn Qays, hij zei: “Ik ging op pad om deze man (ʿAlī ibn Abī Ṭālib) te helpen, toen Abū Bakrah mij tegenkwam en vroeg: ‘Waar ga je naartoe?’ Ik zei: ‘Ik ga deze man helpen.’ Hij zei: ‘Ga terug, want ik hoorde de Boodschapper van Allāh zeggen: ‘Wanneer twee moslims elkaar met hun zwaarden tegemoet treden, dan zijn zowel de doder als de gedode in het Vuur.’ Ik vroeg: ‘O Boodschapper van Allāh, dat geldt voor de doder, maar hoe zit het dan met de gedode?’ Hij antwoordde: ‘Hij was gespitst op het doden van zijn metgezel.’”

حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ الْمُبَارَكِ، حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، حَدَّثَنَا أَيُّوبُ، وَيُونُسُ، عَنِ الْحَسَنِ، عَنِ الأَحْنَفِ بْنِ قَيْسٍ، قَالَ ذَهَبْتُ لأَنْصُرَ هَذَا الرَّجُلَ، فَلَقِيَنِي أَبُو بَكْرَةَ فَقَالَ أَيْنَ تُرِيدُ قُلْتُ أَنْصُرُ هَذَا الرَّجُلَ‏.‏ قَالَ ارْجِعْ فَإِنِّي سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ ‏"‏ إِذَا الْتَقَى الْمُسْلِمَانِ بِسَيْفَيْهِمَا فَالْقَاتِلُ وَالْمَقْتُولُ فِي النَّارِ ‏"‏‏.‏ فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ هَذَا الْقَاتِلُ فَمَا بَالُ الْمَقْتُولِ قَالَ ‏"‏ إِنَّهُ كَانَ حَرِيصًا عَلَى قَتْلِ صَاحِبِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 26

Hoofdstuk (23): Onrecht onder (het niveau van) onrecht

(٢٣) باب ظُلْمٌ دُونَ ظُلْمٍ

Overgeleverd door ʿAbdullāh (ibn Masʿūd), dat hij zei: “Toen het volgende vers werd geopenbaard: {Degenen die geloven en hun geloof niet vermengen met onrecht.} [al-Anʿām 6:82], zeiden de metgezellen van de Boodschapper van Allāh : ‘Wie van ons heeft nooit onrecht gepleegd?’ Hierop openbaarde Allāh: {Voorwaar, shirk (afgoderij) is een geweldig onrecht.} [Luqmān 31:13]”

حَدَّثَنَا أَبُو الْوَلِيدِ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، ح‏.‏ قَالَ وَحَدَّثَنِي بِشْرٌ، قَالَ حَدَّثَنَا مُحَمَّدٌ، عَنْ شُعْبَةَ، عَنْ سُلَيْمَانَ، عَنْ إِبْرَاهِيمَ، عَنْ عَلْقَمَةَ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ، قَالَ لَمَّا نَزَلَتِ ‏{‏الَّذِينَ آمَنُوا وَلَمْ يَلْبِسُوا إِيمَانَهُمْ بِظُلْمٍ‏}‏ قَالَ أَصْحَابُ رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم أَيُّنَا لَمْ يَظْلِمْ فَأَنْزَلَ اللَّهُ ‏{‏إِنَّ الشِّرْكَ لَظُلْمٌ عَظِيمٌ‏}‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 27

Hoofdstuk (24): Het teken van de huichelaar

(٢٤) باب عَلاَمَةِ الْمُنَافِقِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Profeet zei: “Het teken van de huichelaar is drieledig: wanneer hij spreekt, liegt hij; wanneer hij een belofte doet, verbreekt hij die; en wanneer hem iets wordt toevertrouwd, schendt hij het vertrouwen.”

حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ أَبُو الرَّبِيعِ، قَالَ حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ جَعْفَرٍ، قَالَ حَدَّثَنَا نَافِعُ بْنُ مَالِكِ بْنِ أَبِي عَامِرٍ أَبُو سُهَيْلٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ آيَةُ الْمُنَافِقِ ثَلاَثٌ إِذَا حَدَّثَ كَذَبَ، وَإِذَا وَعَدَ أَخْلَفَ، وَإِذَا اؤْتُمِنَ خَانَ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 28

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAmr, dat de Profeet zei: “Vier eigenschappen: wie deze in zich heeft, is een pure huichelaar. En wie één van deze eigenschappen heeft, heeft een deel van huichelarij in zich totdat hij die achterwege laat: wanneer hem iets wordt toevertrouwd, schendt hij het vertrouwen; wanneer hij spreekt, liegt hij; wanneer hij een verbond sluit, verbreekt hij het; en wanneer hij redetwist, dan overschrijdt hij (overdrijft hij en wordt onrechtvaardig).“

حَدَّثَنَا قَبِيصَةُ بْنُ عُقْبَةَ، قَالَ حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، عَنِ الأَعْمَشِ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ مُرَّةَ، عَنْ مَسْرُوقٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ أَرْبَعٌ مَنْ كُنَّ فِيهِ كَانَ مُنَافِقًا خَالِصًا، وَمَنْ كَانَتْ فِيهِ خَصْلَةٌ مِنْهُنَّ كَانَتْ فِيهِ خَصْلَةٌ مِنَ النِّفَاقِ حَتَّى يَدَعَهَا إِذَا اؤْتُمِنَ خَانَ وَإِذَا حَدَّثَ كَذَبَ وَإِذَا عَاهَدَ غَدَرَ، وَإِذَا خَاصَمَ فَجَرَ ‏"‏‏.‏ تَابَعَهُ شُعْبَةُ عَنِ الأَعْمَشِ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 29

Hoofdstuk (25): Het verrichten van het nachtgebed tijdens Laylat al-Qadr behoort tot het geloof

(٢٥) باب قِيَامُ لَيْلَةِ الْقَدْرِ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Wie Laylat al-Qadr in gebed doorbrengt, uit geloof en hopend op de beloning, al zijn voorgaande zondes zullen worden vergeven.”

حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو الزِّنَادِ، عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ مَنْ يَقُمْ لَيْلَةَ الْقَدْرِ إِيمَانًا وَاحْتِسَابًا غُفِرَ لَهُ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 30

Hoofdstuk (26): Jihād behoort tot het geloof

(٢٦) باب الْجِهَادُ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Profeet zei: “Allāh belooft degene die uitgaat op Zijn weg, gedreven door niets anders dan geloof in Mij en Mijn Boodschappers, dat Ik hem zal terugbrengen met wat hij aan beloning of buit heeft verworven, of hem het Paradijs zal binnenlaten. Als ik het mijn gemeenschap niet te moeilijk zou maken, zou ik nooit achterblijven bij een strijdgroep. En ik zou wensen dat ik werd gedood op de weg van Allāh, vervolgens weer tot leven werd gewekt, en opnieuw werd gedood, en daarna weer tot leven werd gewekt en opnieuw werd gedood.”

حَدَّثَنَا حَرَمِيُّ بْنُ حَفْصٍ، قَالَ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَاحِدِ، قَالَ حَدَّثَنَا عُمَارَةُ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو زُرْعَةَ بْنُ عَمْرِو بْنِ جَرِيرٍ، قَالَ سَمِعْتُ أَبَا هُرَيْرَةَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ انْتَدَبَ اللَّهُ لِمَنْ خَرَجَ فِي سَبِيلِهِ لاَ يُخْرِجُهُ إِلاَّ إِيمَانٌ بِي وَتَصْدِيقٌ بِرُسُلِي أَنْ أُرْجِعَهُ بِمَا نَالَ مِنْ أَجْرٍ أَوْ غَنِيمَةٍ، أَوْ أُدْخِلَهُ الْجَنَّةَ، وَلَوْلاَ أَنْ أَشُقَّ عَلَى أُمَّتِي مَا قَعَدْتُ خَلْفَ سَرِيَّةٍ، وَلَوَدِدْتُ أَنِّي أُقْتَلُ فِي سَبِيلِ اللَّهِ ثُمَّ أُحْيَا، ثُمَّ أُقْتَلُ ثُمَّ أُحْيَا، ثُمَّ أُقْتَلُ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 31

Hoofdstuk (27): Het vrijwillige nachtgebed in de maand Ramaḍān behoort tot het geloof

(٢٧) باب تَطَوُّعُ قِيَامِ رَمَضَانَ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Wie in de maand Ramaḍān het nachtgebed heeft verricht, uit geloof en hopend op de beloning, al zijn voorgaande zondes zullen worden vergeven.”

حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، قَالَ حَدَّثَنِي مَالِكٌ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ حُمَيْدِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ مَنْ قَامَ رَمَضَانَ إِيمَانًا وَاحْتِسَابًا غُفِرَ لَهُ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 32

Hoofdstuk (28): Het vasten van de maand Ramaḍān hopend op de beloning, behoort tot het geloof

(٢٨) باب صَوْمُ رَمَضَانَ احْتِسَابًا مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Wie de maand Ramaḍān heeft gevast, uit geloof en hopend op de beloning, al zijn voorgaande zondes zullen worden vergeven.”

حَدَّثَنَا ابْنُ سَلاَمٍ، قَالَ أَخْبَرَنَا مُحَمَّدُ بْنُ فُضَيْلٍ، قَالَ حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ سَعِيدٍ، عَنْ أَبِي سَلَمَةَ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ مَنْ صَامَ رَمَضَانَ إِيمَانًا وَاحْتِسَابًا غُفِرَ لَهُ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 33

Hoofdstuk (29): De Religie is gemakkelijk

(٢٩) باب الدِّينُ يُسْرٌ

[Introductie]: En de uitspraak van de Profeet : “De meest geliefde religie bij Allāh is de eenvoudige Ḥanīfiyyah (de religie van Ibrāhīm n, en dat is at-Tawḥīd).”

وَقَوْلُ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «أَحَبُّ الدِّينِ إِلَى اللَّهِ الْحَنِيفِيَّةُ السَّمْحَةُ».

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Profeet zei: “Voorwaar, de religie is gemakkelijk, en iedereen die zichzelf overbelast in zijn religie, zal erdoor worden overtroffen. Streef dus naar middelmatigheid en benadering (van perfectie), wees verheugd en maak gebruik van de vroege ochtenduren, de namiddagen en een portie van de laatste nachtelijke uren.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ السَّلاَمِ بْنُ مُطَهَّرٍ، قَالَ حَدَّثَنَا عُمَرُ بْنُ عَلِيٍّ، عَنْ مَعْنِ بْنِ مُحَمَّدٍ الْغِفَارِيِّ، عَنْ سَعِيدِ بْنِ أَبِي سَعِيدٍ الْمَقْبُرِيِّ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ إِنَّ الدِّينَ يُسْرٌ، وَلَنْ يُشَادَّ الدِّينَ أَحَدٌ إِلاَّ غَلَبَهُ، فَسَدِّدُوا وَقَارِبُوا وَأَبْشِرُوا، وَاسْتَعِينُوا بِالْغَدْوَةِ وَالرَّوْحَةِ وَشَىْءٍ مِنَ الدُّلْجَةِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 34

Hoofdstuk (30): Het gebed behoort tot het geloof

(٣٠) باب الصَّلاَةُ مِنَ الإِيمَانِ

[Introductie]: En de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {En Allāh zal jullie geloof niet verloren laten gaan.} [Al-Baqarah 2:143] – hiermee wordt jullie gebed bij het Huis (de Kaʿbah) bedoeld.

وَقَوْلُ اللَّهِ تَعَالَى: {وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيُضِيعَ إِيمَانَكُمْ} يَعْنِي صَلاَتَكُمْ عِنْدَ الْبَيْتِ.

Overgeleverd van al-Barāʾ ibn ʿĀzib, dat de Profeet toen hij net aankwam in Medina, verbleef bij zijn grootvaders - of zijn ooms van moederskant - van de Anṣār. Hij bad gedurende zestien of zeventien maanden in de richting van Bayt al-Maqdis (in Jeruzalem). Maar hij verlangde ernaar dat zijn gebedsrichting naar het Huis (d.w.z. de Kaʿbah) zou worden veranderd.

Het eerste gebed dat hij (in de nieuwe richting) verichtte, was het ʿAsr-gebed, en een groep mensen bad samen met hem. Een man die met hem had gebeden, vertrok en passeerde een moskee waar mensen nog in rukūʿ (de buiging) waren. Hij zei tegen hen: “Bij Allah, ik heb zojuist met de Boodschapper van Allah gebeden in de richting van Mekka.” Daarop draaiden zij zich, terwijl ze in dezelfde houding bleven, richting het Huis. De joden en de mensen van het Schrift waren tevreden toen hij in de richting van Bayt al-Maqdis bad. Maar toen hij zijn gezicht naar het Huis wendde, keurden zij dit af.

Zuhayr overleverde van Abū Isḥāq dat al-Barāʾ in zijn overlevering vermeldde: “Er waren enkele mannen die stierven voordat de gebedsrichting werd veranderd, en sommigen werden gedood. Wij wisten niet wat wij over hen moesten zeggen. Toen openbaarde Allāh de Verhevene: {En Allāh zal jullie geloof niet verloren laten gaan.} [Al-Baqarah 2:143]”

حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ خَالِدٍ، قَالَ حَدَّثَنَا زُهَيْرٌ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ، عَنِ الْبَرَاءِ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ أَوَّلَ مَا قَدِمَ الْمَدِينَةَ نَزَلَ عَلَى أَجْدَادِهِ ـ أَوْ قَالَ أَخْوَالِهِ ـ مِنَ الأَنْصَارِ، وَأَنَّهُ صَلَّى قِبَلَ بَيْتِ الْمَقْدِسِ سِتَّةَ عَشَرَ شَهْرًا، أَوْ سَبْعَةَ عَشَرَ شَهْرًا، وَكَانَ يُعْجِبُهُ أَنْ تَكُونَ قِبْلَتُهُ قِبَلَ الْبَيْتِ، وَأَنَّهُ صَلَّى أَوَّلَ صَلاَةٍ صَلاَّهَا صَلاَةَ الْعَصْرِ، وَصَلَّى مَعَهُ قَوْمٌ، فَخَرَجَ رَجُلٌ مِمَّنْ صَلَّى مَعَهُ، فَمَرَّ عَلَى أَهْلِ مَسْجِدٍ، وَهُمْ رَاكِعُونَ فَقَالَ أَشْهَدُ بِاللَّهِ لَقَدْ صَلَّيْتُ مَعَ رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قِبَلَ مَكَّةَ، فَدَارُوا كَمَا هُمْ قِبَلَ الْبَيْتِ، وَكَانَتِ الْيَهُودُ قَدْ أَعْجَبَهُمْ إِذْ كَانَ يُصَلِّي قِبَلَ بَيْتِ الْمَقْدِسِ، وَأَهْلُ الْكِتَابِ، فَلَمَّا وَلَّى وَجْهَهُ قِبَلَ الْبَيْتِ أَنْكَرُوا ذَلِكَ‏.

‏ قَالَ زُهَيْرٌ حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ عَنِ الْبَرَاءِ فِي حَدِيثِهِ هَذَا أَنَّهُ مَاتَ عَلَى الْقِبْلَةِ قَبْلَ أَنْ تُحَوَّلَ رِجَالٌ وَقُتِلُوا، فَلَمْ نَدْرِ مَا نَقُولُ فِيهِمْ، فَأَنْزَلَ اللَّهُ تَعَالَى ‏{‏وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيُضِيعَ إِيمَانَكُمْ‏}

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 35

Hoofdstuk (31): De voortreffelijkheid van iemands Islām

(٣١) باب حُسْنِ إِسْلاَمِ الْمَرْءِ

Overgeleverd van Abū Saʿīd al-Kuhdrī, dat hij de Boodschapper van Allāh hoorde zeggen: “Wanneer een dienaar zich tot de Islām bekeert en zijn Islām goed is (oprecht en correct), dan zal Allāh elke zonde vergeven die hij in het verleden heeft begaan. Vanaf dat moment geldt de (regel van) vergelding: een goede daad wordt met het tienvoudige tot het zevenhonderdvoudige daarvan beloond, en een slechte daad wordt slechts als één gelijke aangerekend, tenzij Allāh deze vergeeft.”

قَالَ مَالِكٌ أَخْبَرَنِي زَيْدُ بْنُ أَسْلَمَ، أَنَّ عَطَاءَ بْنَ يَسَارٍ، أَخْبَرَهُ أَنَّ أَبَا سَعِيدٍ الْخُدْرِيَّ أَخْبَرَهُ أَنَّهُ، سَمِعَ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ ‏"‏ إِذَا أَسْلَمَ الْعَبْدُ فَحَسُنَ إِسْلاَمُهُ يُكَفِّرُ اللَّهُ عَنْهُ كُلَّ سَيِّئَةٍ كَانَ زَلَفَهَا، وَكَانَ بَعْدَ ذَلِكَ الْقِصَاصُ، الْحَسَنَةُ بِعَشْرِ أَمْثَالِهَا إِلَى سَبْعِمِائَةِ ضِعْفٍ، وَالسَّيِّئَةُ بِمِثْلِهَا إِلاَّ أَنْ يَتَجَاوَزَ اللَّهُ عَنْهَا ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 36

Overgeleverd van Abū Hurayrah, hij zei: “De Boodschapper van Allāh zei: ‘Wanneer iemand van jullie de Islām goed naleeft, dan zal de beloning van elke goede daad met het tienvoudige tot het zevenhonderdvoudige daarvan opgeschreven worden. En elke slechte daad die hij verricht, wordt slechts als één (gelijke) opgeschreven.’”

حَدَّثَنَا إِسْحَاقُ بْنُ مَنْصُورٍ، قَالَ حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّزَّاقِ، قَالَ أَخْبَرَنَا مَعْمَرٌ، عَنْ هَمَّامٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ إِذَا أَحْسَنَ أَحَدُكُمْ إِسْلاَمَهُ، فَكُلُّ حَسَنَةٍ يَعْمَلُهَا تُكْتَبُ لَهُ بِعَشْرِ أَمْثَالِهَا إِلَى سَبْعِمِائَةِ ضِعْفٍ، وَكُلُّ سَيِّئَةٍ يَعْمَلُهَا تُكْتَبُ لَهُ بِمِثْلِهَا ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 37

Hoofdstuk (32): De meest geliefde religie (i.e. de goede daden) bij Allāh is het meest constante

(٣٢) باب أَحَبُّ الدِّينِ إِلَى اللَّهِ أَدْوَمُهُ

Overgeleverd van ʿĀʾishah, dat de Profeet bij haar binnenkwam terwijl een vrouw bij haar was. Hij vroeg: “Wie is dit?” Zij antwoordde: “Het is die-en-die”, en ze benoemde haar (overdadige) gebed. Hij zei toen: “Stop daarmee! Verricht datgene wat jullie aankunnen, want bij Allāh, Allāh raakt niet verveeld (om te belonen) totdat jullie verveeld raken (om daden te verrichten).” En de meest geliefde religie (i.e. goede daden) bij hem was datgene wat de persoon consistent deed.

حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ هِشَامٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي أَبِي، عَنْ عَائِشَةَ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم دَخَلَ عَلَيْهَا وَعِنْدَهَا امْرَأَةٌ قَالَ ‏"‏ مَنْ هَذِهِ ‏"‏‏.‏ قَالَتْ فُلاَنَةُ‏.‏ تَذْكُرُ مِنْ صَلاَتِهَا‏.‏ قَالَ ‏"‏ مَهْ، عَلَيْكُمْ بِمَا تُطِيقُونَ، فَوَاللَّهِ لاَ يَمَلُّ اللَّهُ حَتَّى تَمَلُّوا ‏"‏‏.‏ وَكَانَ أَحَبَّ الدِّينِ إِلَيْهِ مَا دَامَ عَلَيْهِ صَاحِبُهُ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 38

Hoofdstuk (33): De toename en afname van het geloof

(٣٣) باب زِيَادَةِ الإِيمَانِ وَنُقْصَانِهِ

[Introductie]: En de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {En Wij hebben hun leiding vermeerderd.} [Al-Kahf 18:13], {En opdat degenen die geloven in geloof toenemen.} [Al-Muddathir 74:31]. En Hij zei: {Vandaag heb Ik jullie religie voor jullie vervolmaakt.} [Al-Māʾidah 5:3].

Dus als iemand iets van deze volmaaktheid achterwege laat, dan is het onvolledig.

وَقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {وَزِدْنَاهُمْ هُدًى}، {وَيَزْدَادَ الَّذِينَ آمَنُوا إِيمَانًا} وَقَالَ: {الْيَوْمَ أَكْمَلْتُ لَكُمْ دِينَكُمْ} فَإِذَا تَرَكَ شَيْئًا مِنَ الْكَمَالِ فَهُوَ نَاقِصٌ.

Overgeleverd van Anas, dat de Profeet zei: “Degene die ‘Lā ilāha illā Allāh’ (Er is geen aanbedene met recht behalve Allāh) zegt terwijl er in zijn hart het gewicht van een gerstekorrel aan goedheid is, zal het Vuur verlaten. Degene die ‘Lā ilāha illā Allāh’ zegt terwijl er in zijn hart het gewicht van een tarwekorrel aan goedheid is, zal het Vuur verlaten. Degene die ‘Lā ilāha illā Allāh’ zegt terwijl er in zijn hart het gewicht van een stofdeeltje aan goedheid is, zal het Vuur verlaten.”

En van Anas is overgeleverd, dat de Profeet zei: “aan geloof” in plaats van: “aan goedheid.”

حَدَّثَنَا مُسْلِمُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، قَالَ حَدَّثَنَا هِشَامٌ، قَالَ حَدَّثَنَا قَتَادَةُ، عَنْ أَنَسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ يَخْرُجُ مِنَ النَّارِ مَنْ قَالَ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَفِي قَلْبِهِ وَزْنُ شَعِيرَةٍ مِنْ خَيْرٍ، وَيَخْرُجُ مِنَ النَّارِ مَنْ قَالَ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَفِي قَلْبِهِ وَزْنُ بُرَّةٍ مِنْ خَيْرٍ، وَيَخْرُجُ مِنَ النَّارِ مَنْ قَالَ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَفِي قَلْبِهِ وَزْنُ ذَرَّةٍ مِنْ خَيْرٍ ‏"‏‏.‏ قَالَ أَبُو عَبْدِ اللَّهِ قَالَ أَبَانُ حَدَّثَنَا قَتَادَةُ حَدَّثَنَا أَنَسٌ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ مِنْ إِيمَانٍ ‏"‏‏.‏ مَكَانَ ‏"‏ مِنْ خَيْرٍ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 39

Overgeleverd van ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb, dat een jood tegen hem zei: “O Bevelhebber van de Gelovigen, er is een vers in jullie Boek dat jullie reciteren. Als dit vers op ons, de joodse gemeenschap, zou zijn neergedaald, dan zouden wij die dag tot een feestdag hebben gemaakt.” Hij vroeg: “Welk vers bedoel je?” Hij antwoordde: “{Vandaag heb ik jullie godsdienst voor jullie vervolmaakt, Mijn gunst aan jullie gecompleteerd en de Islām voor jullie als godsdienst uitverkoren. [al-Māʾidah 5:3]}” ʿUmar zei: “Wij kennen die dag en de plaats waar dit vers werd geopenbaard aan de Profeet . Het was op een vrijdag terwijl hij stond bij ʿArafah.”

حَدَّثَنَا الْحَسَنُ بْنُ الصَّبَّاحِ، سَمِعَ جَعْفَرَ بْنَ عَوْنٍ، حَدَّثَنَا أَبُو الْعُمَيْسِ، أَخْبَرَنَا قَيْسُ بْنُ مُسْلِمٍ، عَنْ طَارِقِ بْنِ شِهَابٍ، عَنْ عُمَرَ بْنِ الْخَطَّابِ، أَنَّ رَجُلاً، مِنَ الْيَهُودِ قَالَ لَهُ يَا أَمِيرَ الْمُؤْمِنِينَ، آيَةٌ فِي كِتَابِكُمْ تَقْرَءُونَهَا لَوْ عَلَيْنَا مَعْشَرَ الْيَهُودِ نَزَلَتْ لاَتَّخَذْنَا ذَلِكَ الْيَوْمَ عِيدًا‏.‏ قَالَ أَىُّ آيَةٍ قَالَ ‏{‏الْيَوْمَ أَكْمَلْتُ لَكُمْ دِينَكُمْ وَأَتْمَمْتُ عَلَيْكُمْ نِعْمَتِي وَرَضِيتُ لَكُمُ الإِسْلاَمَ دِينًا‏}‏‏.‏ قَالَ عُمَرُ قَدْ عَرَفْنَا ذَلِكَ الْيَوْمَ وَالْمَكَانَ الَّذِي نَزَلَتْ فِيهِ عَلَى النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم وَهُوَ قَائِمٌ بِعَرَفَةَ يَوْمَ جُمُعَةٍ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 40

Hoofdstuk (34): De Zakāh behoort tot de Islām

(٣٤) باب الزَّكَاةُ مِنَ الإِسْلاَمِ

[Introductie]: En Zijn uitspraak: {En hun was niets anders bevolen dan dat zij Allāh moesten aanbidden, Hem zuiver in het geloof toegewijd, als oprechten in het geloof, en dat zij het gebed verrichten en de Zakāt geven. Dat is de rechte godsdienst.} [Al-Bayyinah 98:5]

وَقَوْلُهُ: {وَمَا أُمِرُوا إِلاَّ لِيَعْبُدُوا اللَّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ الدِّينَ حُنَفَاءَ وَيُقِيمُوا الصَّلاَةَ وَيُؤْتُوا الزَّكَاةَ وَذَلِكَ دِينُ الْقَيِّمَةِ}

Overgeleverd van Ṭalḥah ibn ʿUbaydillāh, dat hij zei: “Een man uit Najd kwam naar de Boodschapper van Allāh . Zijn haar was warrig en zijn stem klonk luid, maar wat hij zei was niet duidelijk totdat hij dichterbij kwam. Toen bleek dat hij naar de Islām vroeg. De Boodschapper van Allāh zei: “Vijf gebeden per dag en nacht.” Hij vroeg: “Ben ik behalve deze tot meer verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillige gebeden wilt verrichten.” Toen zei de Boodschapper van Allāh : “En het vasten van Ramaḍān.” Hij vroeg: “Ben ik behalve dit tot meer verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillig wilt vasten.” Vervolgens noemde de Boodschapper van Allāh de Zakāh. Hij vroeg: “Ben ik behalve dit tot meer verplicht?” Hij antwoordde: “Nee, behalve als je vrijwillige aalmoezen wilt geven.” De man keerde zich om en zei terwijl hij vertrok: “Bij Allah, ik zal hier niets aan toevoegen en niets ervan weglaten.” De Boodschapper van Allāh zei toen: “Als wat hij zei waar is, dan zal hij succesvol zijn.”

حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، قَالَ حَدَّثَنِي مَالِكُ بْنُ أَنَسٍ، عَنْ عَمِّهِ أَبِي سُهَيْلِ بْنِ مَالِكٍ، عَنْ أَبِيهِ، أَنَّهُ سَمِعَ طَلْحَةَ بْنَ عُبَيْدِ اللَّهِ، يَقُولُ جَاءَ رَجُلٌ إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم مِنْ أَهْلِ نَجْدٍ، ثَائِرُ الرَّأْسِ، يُسْمَعُ دَوِيُّ صَوْتِهِ، وَلاَ يُفْقَهُ مَا يَقُولُ حَتَّى دَنَا، فَإِذَا هُوَ يَسْأَلُ عَنِ الإِسْلاَمِ فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ ـ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ خَمْسُ صَلَوَاتٍ فِي الْيَوْمِ وَاللَّيْلَةِ ‏"‏‏.‏ فَقَالَ هَلْ عَلَىَّ غَيْرُهَا قَالَ ‏"‏ لاَ، إِلاَّ أَنْ تَطَوَّعَ ‏"‏‏.‏ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ وَصِيَامُ رَمَضَانَ ‏"‏‏.‏ قَالَ هَلْ عَلَىَّ غَيْرُهُ قَالَ ‏"‏ لاَ، إِلاَّ أَنْ تَطَوَّعَ ‏"‏‏.‏ قَالَ وَذَكَرَ لَهُ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم الزَّكَاةَ‏.‏ قَالَ هَلْ عَلَىَّ غَيْرُهَا قَالَ ‏"‏ لاَ، إِلاَّ أَنْ تَطَوَّعَ ‏"‏‏.‏ قَالَ فَأَدْبَرَ الرَّجُلُ وَهُوَ يَقُولُ وَاللَّهِ لاَ أَزِيدُ عَلَى هَذَا وَلاَ أَنْقُصُ‏.‏ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ‏"‏ أَفْلَحَ إِنْ صَدَقَ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 41

Hoofdstuk (35): Het volgen van de Janāʾiz (begrafenisstoeten) behoort tot het geloof

(٣٥) باب اتِّبَاعُ الْجَنَائِزِ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat de Boodschapper van Allāh zei: “Wie de uitvaart van een moslim volgt, uit geloof en hopend op de beloning, en erbij blijft tot er over gebeden is en hij is begraven, die keert terug met een beloning van twee qirāṭ – elke qirāṭ is als (de grootte van de berg) Uḥud. En wie alleen het dodengebed verricht en vóór de begrafenis vertrekt, keert terug met één qirāṭ.”

حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَلِيٍّ الْمَنْجُوفِيُّ، قَالَ حَدَّثَنَا رَوْحٌ، قَالَ حَدَّثَنَا عَوْفٌ، عَنِ الْحَسَنِ، وَمُحَمَّدٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ مَنِ اتَّبَعَ جَنَازَةَ مُسْلِمٍ إِيمَانًا وَاحْتِسَابًا، وَكَانَ مَعَهُ حَتَّى يُصَلَّى عَلَيْهَا، وَيَفْرُغَ مِنْ دَفْنِهَا، فَإِنَّهُ يَرْجِعُ مِنَ الأَجْرِ بِقِيرَاطَيْنِ، كُلُّ قِيرَاطٍ مِثْلُ أُحُدٍ، وَمَنْ صَلَّى عَلَيْهَا ثُمَّ رَجَعَ قَبْلَ أَنْ تُدْفَنَ فَإِنَّهُ يَرْجِعُ بِقِيرَاطٍ ‏"‏‏.‏ تَابَعَهُ عُثْمَانُ الْمُؤَذِّنُ قَالَ حَدَّثَنَا عَوْفٌ عَنْ مُحَمَّدٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم نَحْوَهُ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 42

Hoofdstuk (36): De vrees van de gelovige dat zijn daden verloren gaan terwijl hij het niet beseft

(٣٦) باب خَوْفِ الْمُؤْمِنِ مِنْ أَنْ يَحْبَطَ عَمَلُهُ وَهُوَ لاَ يَشْعُرُ

[Introductie]: Ibrāhīm at-Taymī zei: “Telkens wanneer ik mijn woorden langs mijn daden leg, vrees ik dat ik een leugenaar ben.” En Ibn Abī Mulaykah zei: “Ik heb dertig van de metgezellen van de Profeet meegemaakt – allemaal vreesden zij huichelarij (nifāq) voor zichzelf. Geen van hen zei dat hij op het geloof van Jibrīl en Mīkāʾīl was.” En van al-Ḥasan wordt overgeleverd: “Niemand vreest het (nifāq) behalve een gelovige, en niemand voelt zich er veilig voor behalve een huichelaar.”

En er wordt gewaarschuwd tegen het volharden in huichelarij en ongehoorzaamheid zonder berouw, vanwege de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {En zij volharden niet in wat zij gedaan hebben terwijl zij het weten.} [Āli ʿImrān 3:135]

وَقَالَ إِبْرَاهِيمُ التَّيْمِيُّ مَا عَرَضْتُ قَوْلِي عَلَى عَمَلِي إِلاَّ خَشِيتُ أَنْ أَكُونَ مُكَذَّبًا. وَقَالَ ابْنُ أَبِي مُلَيْكَةَ أَدْرَكْتُ ثَلاَثِينَ مِنْ أَصْحَابِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ كُلُّهُمْ يَخَافُ النِّفَاقَ عَلَى نَفْسِهِ، مَا مِنْهُمْ أَحَدٌ يَقُولُ إِنَّهُ عَلَى إِيمَانِ جِبْرِيلَ وَمِيكَائِيلَ. وَيُذْكَرُ عَنِ الْحَسَنِ مَا خَافَهُ إِلاَّ مُؤْمِنٌ، وَلاَ أَمِنَهُ إِلاَّ مُنَافِقٌ.

وَمَا يُحْذَرُ مِنَ الإِصْرَارِ عَلَى النِّفَاقِ وَالْعِصْيَانِ مِنْ غَيْرِ تَوْبَةٍ لِقَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى: {وَلَمْ يُصِرُّوا عَلَى مَا فَعَلُوا وَهُمْ يَعْلَمُونَ}.

Overgeleverd van ʿAbdullāh (ibn Masʿūd), dat de Profeet zei: “Het uitschelden van een moslim is zondigheid (fusūq), en het bestrijden van hem is ongeloof (kufr).”

حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عَرْعَرَةَ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ زُبَيْدٍ، قَالَ سَأَلْتُ أَبَا وَائِلٍ عَنِ الْمُرْجِئَةِ،، فَقَالَ حَدَّثَنِي عَبْدُ اللَّهِ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ سِبَابُ الْمُسْلِمِ فُسُوقٌ، وَقِتَالُهُ كُفْرٌ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 43

Overgleverd van ʿUbādah ibn aṣ-Ṣāmit, dat de Boodschapper van Allāh kwam om de mensen te informeren over Laylat al-Qadr. Toen echter twee mannen van de moslims met elkaar begonnen te ruziën, zei hij: “Ik kwam naar buiten om jullie te informeren over Laylat al-Qadr, maar die-en-die hebben met elkaar geruzied, waarna de kennis daarvan is opgeheven. Maar wellicht is dat beter voor jullie. Zoek haar in de (oneven) nachten: de zevende, de negende en de vijfde.”

أَخْبَرَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ جَعْفَرٍ، عَنْ حُمَيْدٍ، عَنْ أَنَسٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي عُبَادَةُ بْنُ الصَّامِتِ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم خَرَجَ يُخْبِرُ بِلَيْلَةِ الْقَدْرِ، فَتَلاَحَى رَجُلاَنِ مِنَ الْمُسْلِمِينَ فَقَالَ ‏"‏ إِنِّي خَرَجْتُ لأُخْبِرَكُمْ بِلَيْلَةِ الْقَدْرِ، وَإِنَّهُ تَلاَحَى فُلاَنٌ وَفُلاَنٌ فَرُفِعَتْ وَعَسَى أَنْ يَكُونَ خَيْرًا لَكُمُ الْتَمِسُوهَا فِي السَّبْعِ وَالتِّسْعِ وَالْخَمْسِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 44

Hoofdstuk (37): De vraag van Jibrīl aan de Profeet over ʾĪmān, Islām, Iḥsān en de kennis over het Uur

(٣٧) بَابُ سُؤَالِ جِبْرِيلَ النَّبِيَّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ عَنِ الإِيمَانِ وَالإِسْلاَمِ وَالإِحْسَانِ وَعِلْمِ السَّاعَةِ

[Introductie]: En de uitleg van de Profeet aan Jibrīl, waarna hij zei: “Jibrīl n is tot jullie gekomen om jullie jullie religie te onderwijzen.” Hij rekende dit alles tot de religie. En (eveneens) wat de Profeet verduidelijkte aan de delegatie van ʿAbd al-Qays over al-ʾĪmān.

En de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {En wie een andere religie dan de islam zoekt, van hem zal het niet geaccepteerd worden.} [Āli ʿImrān 3:85]

وَبَيَانِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لَهُ ثُمَّ قَالَ: «جَاءَ جِبْرِيلُ- عَلَيْهِ السَّلاَمُ- يُعَلِّمُكُمْ دِينَكُمْ». فَجَعَلَ ذَلِكَ كُلَّهُ دِينًا، وَمَا بَيَّنَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ لِوَفْدِ عَبْدِ الْقَيْسِ مِنَ الإِيمَانِ،

وَقَوْلِهِ تَعَالَى: {وَمَنْ يَبْتَغِ غَيْرَ الإِسْلاَمِ دِينًا فَلَنْ يُقْبَلَ مِنْهُ}.

Overgeleverd van Abū Hurayrah, dat hij zei: “Op een dag bevond de Profeet zich zichtbaar onder de mensen, toen Jibrīl bij hem kwam en vroeg: ‘Wat is het geloof (al-ʾImān)?” Hij antwoordde : ‘Het geloof is dat je gelooft in Allāh, Zijn Engelen, de ontmoeting met Hem, Zijn boodschappers en dat je gelooft in de opstanding.’

Hij vroeg: ‘Wat is de Islām?’ Hij antwoordde: ‘De Islām houdt in dat je Allāh aanbidt en Hem niets aan deelgenoten toekent, het gebed tot stand brengt, de verplichte Zakāh afdraagt en Ramaḍān vast.’

Hij vroeg: ‘Wat is de Iḥsān?’ Hij antwoordde: ‘Dat je Allāh aanbidt alsof je Hem ziet. En als je Hem niet ziet dat (je weet dat) Hij jou ziet.’

Hij vroeg: ‘Wanneer is het Uur?’ Hij antwoordde: ‘De ondervraagde heeft daar niet meer kennis over dan de vraagsteller. Maar ik zal je vertellen over haar tekenen: wanneer een slavin haar meester baart, en wanneer de kamelenhoeders wedijveren in hoogbouw. En het behoort tot vijf zaken waar alleen Allāh kennis over heeft.’

Vervolgens reciteerde de Profeet : ‘{Voorwaar, bij Allāh is de kennis van het Uur...} [Luqmān 31:34]’ tot het einde van de Āyah. Vervolgens vertrok de man. Hij () zei: ‘Breng hem terug.’ Maar zij zagen niets meer. Hij zei: ‘Dat was Jibrīl. Hij was gekomen om de mensen hun religie te onderwijzen.’”

Abū ʿAbdillāh (al-Bukhārī) zei: “Hij rekende dit allemaal tot al-ʾĪmān.”

حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، قَالَ حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، أَخْبَرَنَا أَبُو حَيَّانَ التَّيْمِيُّ، عَنْ أَبِي زُرْعَةَ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم بَارِزًا يَوْمًا لِلنَّاسِ، فَأَتَاهُ جِبْرِيلُ فَقَالَ مَا الإِيمَانُ قَالَ ‏"‏الإِيمَانُ أَنْ تُؤْمِنَ بِاللَّهِ وَمَلاَئِكَتِهِ وَبِلِقَائِهِ وَرُسُلِهِ، وَتُؤْمِنَ بِالْبَعْثِ"‏‏.‏

قَالَ مَا الإِسْلاَمُ قَالَ ‏"‏الإِسْلاَمُ أَنْ تَعْبُدَ اللَّهَ وَلاَ تُشْرِكَ بِهِ، وَتُقِيمَ الصَّلاَةَ، وَتُؤَدِّيَ الزَّكَاةَ الْمَفْرُوضَةَ، وَتَصُومَ رَمَضَانَ"‏‏.

‏ قَالَ مَا الإِحْسَانُ قَالَ ‏"‏أَنْ تَعْبُدَ اللَّهَ كَأَنَّكَ تَرَاهُ، فَإِنْ لَمْ تَكُنْ تَرَاهُ فَإِنَّهُ يَرَاكَ‏"‏‏.‏

قَالَ مَتَى السَّاعَةُ قَالَ ‏"‏مَا الْمَسْئُولُ عَنْهَا بِأَعْلَمَ مِنَ السَّائِلِ، وَسَأُخْبِرُكَ عَنْ أَشْرَاطِهَا إِذَا وَلَدَتِ الأَمَةُ رَبَّهَا، وَإِذَا تَطَاوَلَ رُعَاةُ الإِبِلِ الْبُهْمُ فِي الْبُنْيَانِ، فِي خَمْسٍ لاَ يَعْلَمُهُنَّ إِلاَّ اللَّهُ ‏"‏‏.‏ ثُمَّ تَلاَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ‏{‏إِنَّ اللَّهَ عِنْدَهُ عِلْمُ السَّاعَةِ‏}‏ الآيَةَ‏.‏ ثُمَّ أَدْبَرَ فَقَالَ ‏"‏ رُدُّوهُ ‏"‏‏.‏ فَلَمْ يَرَوْا شَيْئًا‏.‏ فَقَالَ"‏ هَذَا جِبْرِيلُ جَاءَ يُعَلِّمُ النَّاسَ دِينَهُمْ ‏"‏‏.‏

قَالَ أَبُو عَبْدِ اللَّهِ جَعَلَ ذَلِكَ كُلَّهُ مِنَ الإِيمَانِ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 45

Hoofdstuk (38):

(٣٨) باب

Overgeleverd van ʿAbdullāh ibn ʿAbbās, dat hij zei: “Abū Sufyān vertelde mij dat Heraclius (de Byzantijnse keizer) tegen hem zei: “Ik vroeg je: nemen zij (de moslims) toe in aantal of nemen zij af? En jij beweerde dat zij toenemen, en zo is het ook met geloof: het blijft toenemen totdat het compleet is. En ik vroeg je: keert iemand zich ooit van zijn religie, nadat hij zich ertoe had bekeerd. En jij beweerde van niet, en dit geldt ook voor het geloof: wanneer de zoetheid ervan zich in de harten mengt, keert niemand er ontevreden van af.”

حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ حَمْزَةَ، قَالَ حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، عَنْ صَالِحٍ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ عُبَيْدِ اللَّهِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ، أَنَّ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ عَبَّاسٍ، أَخْبَرَهُ قَالَ أَخْبَرَنِي أَبُو سُفْيَانَ، أَنَّ هِرَقْلَ، قَالَ لَهُ سَأَلْتُكَ هَلْ يَزِيدُونَ أَمْ يَنْقُصُونَ، فَزَعَمْتَ أَنَّهُمْ يَزِيدُونَ، وَكَذَلِكَ الإِيمَانُ حَتَّى يَتِمَّ‏.‏ وَسَأَلْتُكَ هَلْ يَرْتَدُّ أَحَدٌ سَخْطَةً لِدِينِهِ بَعْدَ أَنْ يَدْخُلَ فِيهِ، فَزَعَمْتَ أَنْ لاَ، وَكَذَلِكَ الإِيمَانُ حِينَ تُخَالِطُ بَشَاشَتُهُ الْقُلُوبَ، لاَ يَسْخَطُهُ أَحَدٌ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 46

Hoofdstuk (39): De deugd van degene die zijn religie heeft gevrijwaard

(٣٩) باب فَضْلِ مَنِ اسْتَبْرَأَ لِدِينِهِ

Overgeleverd van an-Nuʿmān ibn Bashīr, dat hij de Boodschapper van Allāh hoorde zeggen: “Het toegestane is duidelijk en het verboden is duidelijk, en tussen deze beide bevinden zich twijfelachtige zaken die veel mensen niet kennen. Wie zich dus verre houdt van de twijfelachtige zaken, heeft zijn religie en eer gevrijwaard. En wie zich inlaat met de twijfelachtige zaken, is als een herder die zijn kudde laat grazen rond een beschermd gebied – het is slechts een kwestie van tijd voordat hij erin terechtkomt. Weet dat elke koning een beschermd gebied heeft; en waarlijk, het beschermde gebied van Allāh op Zijn aarde zijn de zaken die Hij verboden heeft. Weet dat er in het lichaam een vleesklomp is: als het goed is, is het hele lichaam goed; en als het slecht is, is het hele lichaam slecht. Weet dat dit het hart is.”

حَدَّثَنَا أَبُو نُعَيْمٍ، حَدَّثَنَا زَكَرِيَّاءُ، عَنْ عَامِرٍ، قَالَ سَمِعْتُ النُّعْمَانَ بْنَ بَشِيرٍ، يَقُولُ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ ‏"‏ الْحَلاَلُ بَيِّنٌ وَالْحَرَامُ بَيِّنٌ، وَبَيْنَهُمَا مُشَبَّهَاتٌ لاَ يَعْلَمُهَا كَثِيرٌ مِنَ النَّاسِ، فَمَنِ اتَّقَى الْمُشَبَّهَاتِ اسْتَبْرَأَ لِدِيِنِهِ وَعِرْضِهِ، وَمَنْ وَقَعَ فِي الشُّبُهَاتِ كَرَاعٍ يَرْعَى حَوْلَ الْحِمَى، يُوشِكُ أَنْ يُوَاقِعَهُ‏.‏ أَلاَ وَإِنَّ لِكُلِّ مَلِكٍ حِمًى، أَلاَ إِنَّ حِمَى اللَّهِ فِي أَرْضِهِ مَحَارِمُهُ، أَلاَ وَإِنَّ فِي الْجَسَدِ مُضْغَةً إِذَا صَلَحَتْ صَلَحَ الْجَسَدُ كُلُّهُ، وَإِذَا فَسَدَتْ فَسَدَ الْجَسَدُ كُلُّهُ‏.‏ أَلاَ وَهِيَ الْقَلْبُ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 47

Hoofdstuk (40): Het afdragen van de khumus behoort tot het geloof

(٤٠) باب أَدَاءُ الْخُمُسِ مِنَ الإِيمَانِ

Overgeleverd van Abū Jamrah hij zei: “Ik was bij Ibn ʿAbbās en hij liet me naast hem zitten op zijn rustbed. Toen zei hij tegen mij: ‘Blijf bij mij, zodat ik jou een aandeel van mijn rijkdom kan geven.’ Daarop verbleef ik twee maanden bij hem.

Vervolgens zei hij tegen mij: ‘Toen de delegatie van ʿAbd al-Qays bij de Profeet kwam, vroeg hij: ‘Wie zijn jullie? Of: Wie is deze delegatie?’ Zij antwoordden: ‘Wij zijn van [de stam van] Rabīʿah.’ Hij zei: ‘Welkom, o mensen, of: o delegatie. Jullie zullen niet te schande worden gebracht en jullie zullen geen spijt hebben.’ Toen zeiden zij: ‘O Boodschapper van Allāh, wij kunnen alleen in de heilige maand tot u komen, want tussen ons en u bevindt zich namelijk deze ongelovige stam van Muḍar. Geef ons daarom een duidelijk bevel, zodat wij degenen die achter ons zijn daarvan kunnen informeren, en zodat wij het Paradijs kunnen betreden.’ En zij vroegen hem over dranksoorten. Daarop beval hij hen vier zaken, en hij verbood hen vier zaken. Hij beval hen om in Allāh alleen te geloven. Hij vroeg: ‘Weten jullie wat het geloof in Allāh alleen betekent?’ Zij antwoordden: ‘Allāh en Zijn Boodschapper weten het beste.’ Hij zei: ‘De getuigenis dat er geen aanbedene met recht is behalve Allāh en dat Muḥammed de Boodschapper van Allāh is, het totstandbrengen van het gebed, het betalen van de Zakāh, het vasten van Ramaḍān, en dat jullie een vijfde deel van de oorlogsbuit afstaan.’ En hij verbood hen vijf zaken: het (drinken uit) de ḥantam, ad-dubbā’, an-naqīr en al-muzaffat of al-muqayyar (allen zijn soorten vaten waarin bedwelmende drank werd bereid). En hij zei: ‘Onthoud deze zaken goed en breng ze over aan degenen die jullie hebben achtergelaten.’”

حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ الْجَعْدِ، قَالَ أَخْبَرَنَا شُعْبَةُ، عَنْ أَبِي جَمْرَةَ، قَالَ كُنْتُ أَقْعُدُ مَعَ ابْنِ عَبَّاسٍ، يُجْلِسُنِي عَلَى سَرِيرِهِ فَقَالَ أَقِمْ عِنْدِي حَتَّى أَجْعَلَ لَكَ سَهْمًا مِنْ مَالِي، فَأَقَمْتُ مَعَهُ شَهْرَيْنِ، ثُمَّ قَالَ إِنَّ وَفْدَ عَبْدِ الْقَيْسِ لَمَّا أَتَوُا النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ مَنِ الْقَوْمُ أَوْ مَنِ الْوَفْدُ ‏"‏‏.‏ قَالُوا رَبِيعَةُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ مَرْحَبًا بِالْقَوْمِ ـ أَوْ بِالْوَفْدِ ـ غَيْرَ خَزَايَا وَلاَ نَدَامَى ‏"‏‏.‏ فَقَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ، إِنَّا لاَ نَسْتَطِيعُ أَنْ نَأْتِيَكَ إِلاَّ فِي شَهْرِ الْحَرَامِ، وَبَيْنَنَا وَبَيْنَكَ هَذَا الْحَىُّ مِنْ كُفَّارِ مُضَرَ، فَمُرْنَا بِأَمْرٍ فَصْلٍ، نُخْبِرْ بِهِ مَنْ وَرَاءَنَا، وَنَدْخُلْ بِهِ الْجَنَّةَ‏.‏ وَسَأَلُوهُ عَنِ الأَشْرِبَةِ‏.‏ فَأَمَرَهُمْ بِأَرْبَعٍ، وَنَهَاهُمْ عَنْ أَرْبَعٍ، أَمَرَهُمْ بِالإِيمَانِ بِاللَّهِ وَحْدَهُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ أَتَدْرُونَ مَا الإِيمَانُ بِاللَّهِ وَحْدَهُ ‏"‏‏.‏ قَالُوا اللَّهُ وَرَسُولُهُ أَعْلَمُ‏.‏ قَالَ ‏"‏ شَهَادَةُ أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ وَأَنَّ مُحَمَّدًا رَسُولُ اللَّهِ، وَإِقَامُ الصَّلاَةِ، وَإِيتَاءُ الزَّكَاةِ، وَصِيَامُ رَمَضَانَ، وَأَنْ تُعْطُوا مِنَ الْمَغْنَمِ الْخُمُسَ ‏"‏‏.‏ وَنَهَاهُمْ عَنْ أَرْبَعٍ عَنِ الْحَنْتَمِ وَالدُّبَّاءِ وَالنَّقِيرِ وَالْمُزَفَّتِ‏.‏ وَرُبَّمَا قَالَ الْمُقَيَّرِ‏.‏ وَقَالَ ‏"‏ احْفَظُوهُنَّ وَأَخْبِرُوا بِهِنَّ مَنْ وَرَاءَكُمْ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 48

Hoofdstuk (41): Wat is overgeleverd over dat de daden naargelang de intentie zijn en het streven naar beloning, en dat elke persoon slechts krijgt wat hij heeft bedoeld

(٤١) باب مَا جَاءَ أَنَّ الأَعْمَالَ بِالنِّيَّةِ وَالْحِسْبَةِ وَلِكُلِّ امْرِئٍ مَا نَوَى

[Introductie]: Daaronder vallen al-ʾĪmān, de wudūʾ (rituele wassing), het gebed, de Zakāh, de Ḥajj, het vasten en de (islamitische) oordelen. En Allah de Verhevene heeft gezegd: {Zeg: Ieder handelt volgens zijn aard (shākilah)} [al-Isrāʾ 17:84], dat wil zeggen: volgens zijn intentie.

En (van de Profeet is overgeleverd): “De uitgaven van een man aan zijn gezin,terwijl hij hoopt op de beloning, is een ṣadaqah (liefdadigheid).” En hij zei: “Maar (het is slechts) door jihād en (oprechte) intentie (dat men beloond wordt).”

فَدَخَلَ فِيهِ الإِيمَانُ وَالْوُضُوءُ وَالصَّلاَةُ وَالزَّكَاةُ وَالْحَجُّ وَالصَّوْمُ وَالأَحْكَامُ. وَقَالَ اللَّهُ تَعَالَى: {قُلْ كُلٌّ يَعْمَلُ عَلَى شَاكِلَتِهِ} عَلَى نِيَّتِهِ.

«نَفَقَةُ الرَّجُلِ عَلَى أَهْلِهِ يَحْتَسِبُهَا صَدَقَةٌ». وَقَالَ: «وَلَكِنْ جِهَادٌ وَنِيَّةٌ».

Overgeleverd van ʿUmar ibn al-Khaṭṭāb, dat de Boodschapper van Allāh zei: “De daden zijn naargelang de intentie, en voor eenieder is wat hij heeft bedoeld. Wie dus emigreert omwille van Allāh en Zijn Boodschapper, zijn emigratie is dan werkelijk naar Allāh en Zijn Boodschapper. En wie emigreert om wereldse redenen, of om een vrouw te huwen, dan is zijn emigratie naar datgene waarnaar hij geëmigreerd is.”

حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، قَالَ أَخْبَرَنَا مَالِكٌ، عَنْ يَحْيَى بْنِ سَعِيدٍ، عَنْ مُحَمَّدِ بْنِ إِبْرَاهِيمَ، عَنْ عَلْقَمَةَ بْنِ وَقَّاصٍ، عَنْ عُمَرَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ الأَعْمَالُ بِالنِّيَّةِ، وَلِكُلِّ امْرِئٍ مَا نَوَى، فَمَنْ كَانَتْ هِجْرَتُهُ إِلَى اللَّهِ وَرَسُولِهِ، فَهِجْرَتُهُ إِلَى اللَّهِ وَرَسُولِهِ، وَمَنْ كَانَتْ هِجْرَتُهُ لِدُنْيَا يُصِيبُهَا، أَوِ امْرَأَةٍ يَتَزَوَّجُهَا، فَهِجْرَتُهُ إِلَى مَا هَاجَرَ إِلَيْهِ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 49

Overgeleverd van Abū Masʿūd dat de Profeet zei: “Wanneer een man uitgeeft aan zijn gezin, terwijl hij hoopt op de beloning, dan is het voor hem een ṣadaqah (liefdadigheid).”

حَدَّثَنَا حَجَّاجُ بْنُ مِنْهَالٍ، قَالَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، قَالَ أَخْبَرَنِي عَدِيُّ بْنُ ثَابِتٍ، قَالَ سَمِعْتُ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ يَزِيدَ، عَنْ أَبِي مَسْعُودٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ ‏"‏ إِذَا أَنْفَقَ الرَّجُلُ عَلَى أَهْلِهِ يَحْتَسِبُهَا فَهُوَ لَهُ صَدَقَةٌ ‏"‏‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 50

Overgeleverd van Saʿd ibn Abī Waqqāṣ dat de Boodschapper van Allāh zei: “Voorwaar, jij zult geen uitgave doen waarmee je het Aangezicht van Allāh zoekt, of je zult er voor beloond worden, zelfs voor wat je in de mond van je vrouw legt.”

حَدَّثَنَا الْحَكَمُ بْنُ نَافِعٍ قَالَ أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ عَنْ الزُّهْرِيِّ قَالَ حَدَّثَنِي عَامِرُ بْنُ سَعْدٍ عَنْ سَعْدِ بْنِ أَبِي وَقَّاصٍ أَنَّهُ أَخْبَرَهُ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ قَالَ "إِنَّكَ لَنْ تُنْفِقَ نَفَقَةً تَبْتَغِي بِهَا وَجْهَ اللَّهِ إِلَّا أُجِرْتَ عَلَيْهَا حَتَّى مَا تَجْعَلُ فِي فَمِ امْرَأَتِكَ"

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 51

Hoofdstuk (42): De uitspraak van de Profeet : “De Religie is an-Naṣīḥah (oprecht & trouw zijn) naar Allāh, Zijn Boodschapper, de leiders van de moslims en de gewone moslims.”

(٤٢) بَابُ قَوْلِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «الدِّينُ النَّصِيحَةُ لِلَّهِ وَلِرَسُولِهِ وَلأَئِمَّةِ الْمُسْلِمِينَ وَعَامَّتِهِمْ»

[Introductie]: En de uitspraak van Allāh, de Verhevene: {Wanneer zij oprecht zijn tegenover Allāh en Zijn Boodschapper.} [At-Tawbah 9:91]

وَقَوْلِهِ تَعَالَى: {إِذَا نَصَحُوا لِلَّهِ وَرَسُولِهِ}

Overgeleverd van Jarīr ibn ʿAbdillāh, dat hij zei: “Ik heb de Boodschapper van Allāh trouw gezworen op het totstandbrengen van het gebed, het geven van de Zakāh en het oprecht en trouw zijn tegenover elke moslim.”

حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، قَالَ حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ إِسْمَاعِيلَ، قَالَ حَدَّثَنِي قَيْسُ بْنُ أَبِي حَازِمٍ، عَنْ جَرِيرِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ، قَالَ بَايَعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم عَلَى إِقَامِ الصَّلاَةِ، وَإِيتَاءِ الزَّكَاةِ، وَالنُّصْحِ لِكُلِّ مُسْلِمٍ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 52

Overgeleverd van Ziyād ibn ʿIlāqah, hij zei: “Ik hoorde Jarīr ibn ʿAbdillāh zeggen, op de dag dat al-Mughīrah ibn Shuʿbah stierf: Hij stond op, loofde Allāh en prees Hem, en zei: ‘Houd vast aan taqwā (godsvrees) voor Allāh alleen zonder deelgenoten, en aan eerbied en rust, totdat jullie (nieuwe) leider tot jullie komt, want hij zal zo dadelijk komen.’ Vervolgens zei hij: ‘Vraag vergeving voor jullie (overleden) leider, want hij hield namelijk van vergeven.’ Daarna zei hij: ‘Voorwaar, ik kwam naar de Profeet en zei: ‘Ik leg de eed van trouw bij u af voor de Islām.’ Toen stelde hij mij als voorwaarde: ‘En het oprecht en trouw zijn tegenover elke moslim.’ Ik gaf hem daarop mijn trouw, en bij de Heer van deze moskee, ik ben werkelijk oprecht en trouw tegenover jullie.’ Vervolgens vroeg hij (Allāh) om vergeving en daalde af (van de preekstoel).”

حَدَّثَنَا أَبُو النُّعْمَانِ، قَالَ حَدَّثَنَا أَبُو عَوَانَةَ، عَنْ زِيَادِ بْنِ عِلاَقَةَ، قَالَ سَمِعْتُ جَرِيرَ بْنَ عَبْدِ اللَّهِ، يَقُولُ يَوْمَ مَاتَ الْمُغِيرَةُ بْنُ شُعْبَةَ قَامَ فَحَمِدَ اللَّهَ وَأَثْنَى عَلَيْهِ وَقَالَ عَلَيْكُمْ بِاتِّقَاءِ اللَّهِ وَحْدَهُ لاَ شَرِيكَ لَهُ، وَالْوَقَارِ وَالسَّكِينَةِ حَتَّى يَأْتِيَكُمْ أَمِيرٌ، فَإِنَّمَا يَأْتِيكُمُ الآنَ، ثُمَّ قَالَ اسْتَعْفُوا لأَمِيرِكُمْ، فَإِنَّهُ كَانَ يُحِبُّ الْعَفْوَ‏.‏ ثُمَّ قَالَ أَمَّا بَعْدُ، فَإِنِّي أَتَيْتُ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قُلْتُ أُبَايِعُكَ عَلَى الإِسْلاَمِ‏.‏ فَشَرَطَ عَلَىَّ وَالنُّصْحِ لِكُلِّ مُسْلِمٍ‏.‏ فَبَايَعْتُهُ عَلَى هَذَا، وَرَبِّ هَذَا الْمَسْجِدِ إِنِّي لَنَاصِحٌ لَكُمْ‏.‏ ثُمَّ اسْتَغْفَرَ وَنَزَلَ‏.‏

Referentie:
Kitāb: 2, Hadith: 53