Ṣaḥīḥ al-Bukhārī
صحيح البخاري
(80) Kitāb: Smeekbeden
(٨٠) كتاب الدعوات
Hoofdstuk (1): Voor elke profeet is er een verhoorde smeekbede
(١) باب وَلِكُلِّ نَبِيٍّ دَعْوَةٌ مُسْتَجَابَةٌ
Abu Hurayrah heeft overgeleverd: "Dat de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم heeft gezegd: “Voor elke profeet is er een verhoorde smeekbede waarmee hij kan aanroepen. En ik houd mijn smeekbede achter als bemiddeling voor mijn gemeenschap in het Hiernamaals.”
حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، قَالَ حَدَّثَنِي مَالِكٌ، عَنْ أَبِي الزِّنَادِ، عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " لِكُلِّ نَبِيٍّ دَعْوَةٌ مُسْتَجَابَةٌ يَدْعُو بِهَا، وَأُرِيدُ أَنْ أَخْتَبِئَ دَعْوَتِي شَفَاعَةً لأُمَّتِي فِي الآخِرَةِ ".
Anas heeft overgeleverd: "Dat de profeet صلى الله عليه وسلم zei: “Elke profeet heeft een vraag gesteld – of hij zei: heeft een smeekbede waarmee hij heeft aangeroepen – waarna hij verhoord is; en ik heb mijn smeekbede de bemiddeling gemaakt voor mijn gemeenschap op de Opstandingsdag.”
وَقَالَ لِي خَلِيفَةُ قَالَ مُعْتَمِرٌ سَمِعْتُ أَبِي، عَنْ أَنَسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ " كُلُّ نَبِيٍّ سَأَلَ سُؤْلاً ـ أَوْ قَالَ لِكُلِّ نَبِيٍّ دَعْوَةٌ قَدْ دَعَا بِهَا ـ فَاسْتُجِيبَ، فَجَعَلْتُ دَعْوَتِي شَفَاعَةً لأُمَّتِي يَوْمَ الْقِيَامَةِ ".
Hoofdstuk (2): De beste manier om vergeving te vragen
(٢) باب أَفْضَلِ الاِسْتِغْفَارِ
[Introductie]: Zijn woorden تعالى: ﴿اسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ إِنَّهُ كَانَ غَفَّارًا ۞ يُرْسِلِ السَّمَاءَ عَلَيْكُمْ مِدْرَارًا ۞ وَيُمْدِدْكُمْ بِأَمْوَالٍ وَبَنِينَ وَيَجْعَلْ لَكُمْ جَنَّاتٍ وَيَجْعَلْ لَكُمْ أَنْهَارًا﴾ “Vraag jullie Heer om vergeving. Voorwaar, Hij is meest vergevingsgezind. Hij zendt vanuit de hemel regen in overvloed op jullie neer. En Hij zal jullie versterken met bezittingen en kinderen. En Hij zal voor jullie tuinen maken en Hij zal voor jullie rivieren maken.” [71:10-12] ﴿وَالَّذِينَ إِذَا فَعَلُوا فَاحِشَةً أَوْ ظَلَمُوا أَنْفُسَهُمْ ذَكَرُوا اللَّهَ فَاسْتَغْفَرُوا لِذُنُوبِهِمْ وَمَنْ يَغْفِرُ الذُّنُوبَ إِلاَّ اللَّهُ وَلَمْ يُصِرُّوا عَلَى مَا فَعَلُوا وَهُمْ يَعْلَمُونَ﴾ “En degenen die, wanneer zij een verdorvenheid begaan of zichzelf onrecht aandoen, Allaah gedenken en Hem om vergeving vragen voor hun zonden. En wie, behalve Allaah, kan de zonden vergeven? En zij volharden niet in wat zij deden terwijl ze weten.” [3:135]
وَقَوْلِهِ تَعَالَى: {اسْتَغْفِرُوا رَبَّكُمْ إِنَّهُ كَانَ غَفَّارًا يُرْسِلِ السَّمَاءَ عَلَيْكُمْ مِدْرَارًا وَيُمْدِدْكُمْ بِأَمْوَالٍ وَبَنِينَ وَيَجْعَلْ لَكُمْ جَنَّاتٍ وَيَجْعَلْ لَكُمْ أَنْهَارًا}، {وَالَّذِينَ إِذَا فَعَلُوا فَاحِشَةً أَوْ ظَلَمُوا أَنْفُسَهُمْ ذَكَرُوا اللَّهَ فَاسْتَغْفَرُوا لِذُنُوبِهِمْ وَمَنْ يَغْفِرُ الذُّنُوبَ إِلاَّ اللَّهُ وَلَمْ يُصِرُّوا عَلَى مَا فَعَلُوا وَهُمْ يَعْلَمُونَ}.
Shaddaad ibn Aws heeft overgeleverd: "De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “De beste manier om vergeving te vragen is door te zeggen: ‘O Allaah, U bent mijn Heer; er is geen god die het recht heeft om aanbeden te worden, behalve u. U hebt mij geschapen en ik ben Uw dienaar. Ik ben trouw aan Uw verbond en Uw belofte voor zover ik kan. Ik zoek toevlucht bij U tegen het kwaad dat ik heb verricht. Ik erken aan U Uw gunst aan mij en ik erken aan U mijn zonde. Vergeef mij daarom, want niemand vergeeft de zonden behalve U.’” Hij zei: “Wie dit overdag zegt terwijl hij ervan overtuigd is, en tijdens die dag sterft voordat de avond aanbreekt, behoort tot de paradijsbewoners. En wie dit in de nacht zegt terwijl hij ervan overtuigd is, en sterft voordat de ochtend aanbreekt, behoort tot de paradijsbewoners.”
حَدَّثَنَا أَبُو مَعْمَرٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَارِثِ، حَدَّثَنَا الْحُسَيْنُ، حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ بُرَيْدَةَ، عَنْ بُشَيْرِ بْنِ كَعْبٍ الْعَدَوِيِّ، قَالَ حَدَّثَنِي شَدَّادُ بْنُ أَوْسٍ ـ رضى الله عنه ـ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " سَيِّدُ الاِسْتِغْفَارِ أَنْ تَقُولَ اللَّهُمَّ أَنْتَ رَبِّي، لاَ إِلَهَ إِلاَّ أَنْتَ، خَلَقْتَنِي وَأَنَا عَبْدُكَ، وَأَنَا عَلَى عَهْدِكَ وَوَعْدِكَ مَا اسْتَطَعْتُ، أَعُوذُ بِكَ مِنْ شَرِّ مَا صَنَعْتُ، أَبُوءُ لَكَ بِنِعْمَتِكَ عَلَىَّ وَأَبُوءُ لَكَ بِذَنْبِي، فَاغْفِرْ لِي، فَإِنَّهُ لاَ يَغْفِرُ الذُّنُوبَ إِلاَّ أَنْتَ ". قَالَ " وَمَنْ قَالَهَا مِنَ النَّهَارِ مُوقِنًا بِهَا، فَمَاتَ مِنْ يَوْمِهِ قَبْلَ أَنْ يُمْسِيَ، فَهُوَ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ، وَمَنْ قَالَهَا مِنَ اللَّيْلِ وَهْوَ مُوقِنٌ بِهَا، فَمَاتَ قَبْلَ أَنْ يُصْبِحَ، فَهْوَ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ ".
Hoofdstuk (3): De profeet صلى الله عليه وسلم vroeg Allaah overdag en ‘s nachts om vergeving
(٣) باب اسْتِغْفَارِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم فِي الْيَوْمِ وَاللَّيْلَةِ
Abu Hurayrah heeft overgeleverd: De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: “Bij Allaah, ik vraag Allaah om vergeving en ik toon berouw aan Hem meer dan zeventig keer per dag.”
حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، قَالَ أَخْبَرَنِي أَبُو سَلَمَةَ بْنُ عَبْدِ الرَّحْمَنِ، قَالَ قَالَ أَبُو هُرَيْرَةَ سَمِعْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " وَاللَّهِ إِنِّي لأَسْتَغْفِرُ اللَّهَ وَأَتُوبُ إِلَيْهِ فِي الْيَوْمِ أَكْثَرَ مِنْ سَبْعِينَ مَرَّةً ".
Hoofdstuk (4): Het berouw
(٤) باب التَّوْبَةِ
[Introductie]: ﴿تُوبُوا إِلَى اللَّهِ تَوْبَةً نَّصُوحًا﴾ “Toon Allaah een nasuhan berouw.” [66:8] Qataadah zei: “Het oprechte (berouw): an-naasihah.”
قَالَ قَتَادَةُ: {تُوبُوا إِلَى اللَّهِ تَوْبَةً نَصُوحًا} الصَّادِقَةُ النَّاصِحَةُ.
al-Haarith ibn Suwaid heeft overgeleverd: “’Abdullah ibn Mes’oed vertelde ons twee overleveringen: de ene van de profeet صلى الله عليه وسلم en de andere van zichzelf. Hij zei: ‘De gelovige kijkt naar zijn zondes alsof hij onder een berg zit, waarvan hij vreest dat deze op hem valt. Terwijl de verdorvene naar zijn zondes kijkt alsof het vliegen zijn die voor zijn neus vliegen, waarna hij zo en zo doet (d.w.z. wegjaagt).’ Abu Shihaab zei: ‘Met zijn hand boven zijn neus.’ Daarna zei hij: “Allaah is blijer met het berouw van een dienaar dan een man die is neergestreken op een levensgevaarlijke plek. Zijn rijdier waarop zijn eten en drinken zijn geladen, is met hem. Nadat hij zijn hoofd neerlegt en een dutje doet, wordt hij wakker terwijl zijn rijdier is weggelopen. Als de hitte en de dorst, of wat Allaah wil, zo hevig worden, zegt hij: ‘Ik keer terug naar mijn plek.’ Nadat hij is teruggekeerd, doet hij weer een dutje. Als hij vervolgens (wakker wordt en) zijn hoofd opheft, ziet hij plotseling dat zijn rijdier weer bij hem terug is.’”
حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ يُونُسَ، حَدَّثَنَا أَبُو شِهَابٍ، عَنِ الأَعْمَشِ، عَنْ عُمَارَةَ بْنِ عُمَيْرٍ، عَنِ الْحَارِثِ بْنِ سُوَيْدٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ، حَدِيثَيْنِ أَحَدُهُمَا عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم وَالآخَرُ عَنْ نَفْسِهِ، قَالَ " إِنَّ الْمُؤْمِنَ يَرَى ذُنُوبَهُ كَأَنَّهُ قَاعِدٌ تَحْتَ جَبَلٍ يَخَافُ أَنْ يَقَعَ عَلَيْهِ، وَإِنَّ الْفَاجِرَ يَرَى ذُنُوبَهُ كَذُبَابٍ مَرَّ عَلَى أَنْفِهِ ". فَقَالَ بِهِ هَكَذَا قَالَ أَبُو شِهَابٍ بِيَدِهِ فَوْقَ أَنْفِهِ. ثُمَّ قَالَ " لَلَّهُ أَفْرَحُ بِتَوْبَةِ عَبْدِهِ مِنْ رَجُلٍ نَزَلَ مَنْزِلاً، وَبِهِ مَهْلَكَةٌ، وَمَعَهُ رَاحِلَتُهُ عَلَيْهَا طَعَامُهُ وَشَرَابُهُ، فَوَضَعَ رَأْسَهُ فَنَامَ نَوْمَةً، فَاسْتَيْقَظَ وَقَدْ ذَهَبَتْ رَاحِلَتُهُ، حَتَّى اشْتَدَّ عَلَيْهِ الْحَرُّ وَالْعَطَشُ أَوْ مَا شَاءَ اللَّهُ، قَالَ أَرْجِعُ إِلَى مَكَانِي. فَرَجَعَ فَنَامَ نَوْمَةً، ثُمَّ رَفَعَ رَأْسَهُ، فَإِذَا رَاحِلَتُهُ عِنْدَهُ ". تَابَعَهُ أَبُو عَوَانَةَ وَجَرِيرٌ عَنِ الأَعْمَشِ. وَقَالَ أَبُو أُسَامَةَ حَدَّثَنَا الأَعْمَشُ حَدَّثَنَا عُمَارَةُ سَمِعْتُ الْحَارِثَ. وَقَالَ شُعْبَةُ وَأَبُو مُسْلِمٍ عَنِ الأَعْمَشِ عَنْ إِبْرَاهِيمَ التَّيْمِيِّ عَنِ الْحَارِثِ بْنِ سُوَيْدٍ. وَقَالَ أَبُو مُعَاوِيَةَ حَدَّثَنَا الأَعْمَشُ عَنْ عُمَارَةَ عَنِ الأَسْوَدِ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ وَعَنْ إِبْرَاهِيمَ التَّيْمِيِّ عَنِ الْحَارِثِ بْنِ سُوَيْدٍ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ.
Anas ibn Maalik heeft overgeleverd: De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “Allaah is blijer met het berouw van Zijn dienaar dan iemand van jullie die zijn rijdier vindt nadat hij deze was verloren in een leeg verlaten gebied.”
حَدَّثَنَا إِسْحَاقُ، أَخْبَرَنَا حَبَّانُ، حَدَّثَنَا هَمَّامٌ، حَدَّثَنَا قَتَادَةُ، حَدَّثَنَا أَنَسُ بْنُ مَالِكٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم. وَحَدَّثَنَا هُدْبَةُ، حَدَّثَنَا هَمَّامٌ، حَدَّثَنَا قَتَادَةُ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُ أَفْرَحُ بِتَوْبَةِ عَبْدِهِ مِنْ أَحَدِكُمْ سَقَطَ عَلَى بَعِيرِهِ، وَقَدْ أَضَلَّهُ فِي أَرْضِ فَلاَةٍ ".
Hoofdstuk (5): Liggen op de rechterzijde
(٥) باب الضَّجْعِ عَلَى الشِّقِّ الأَيْمَنِ
Aisha heeft overgeleverd: "De profeet صلى الله عليه وسلم bad elf raka’aat in de nacht, als daarna fadjr aanbrak bad hij twee lichte raka’aat, vervolgens ging hij liggen totdat de gebedsoproeper kwam om hem in te lichten.”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ، حَدَّثَنَا هِشَامُ بْنُ يُوسُفَ، أَخْبَرَنَا مَعْمَرٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، عَنْ عُرْوَةَ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يُصَلِّي مِنَ اللَّيْلِ إِحْدَى عَشْرَةَ رَكْعَةً، فَإِذَا طَلَعَ الْفَجْرُ صَلَّى رَكْعَتَيْنِ خَفِيفَتَيْنِ، ثُمَّ اضْطَجَعَ عَلَى شِقِّهِ الأَيْمَنِ، حَتَّى يَجِيءَ الْمُؤَذِّنُ فَيُؤْذِنَهُ.
Hoofdstuk (6): Overnachten in een staat van reinheid
(٦) باب إِذَا بَاتَ طَاهِرًا
al-Baraa ibn ‘Aazib heeft overgeleverd: "De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “Als je gaat slapen, doe dan wodoe zoals je dit voor het gebed doet, ga vervolgens liggen op je rechterzijde en zeg: “O Allaah, ik heb mijn gezicht aan U overgegeven. En ik heb mijn zaak aan U toevertrouwd. En ik heb mijn rug naar U geleund. Uit hoop op en angst voor U. Er is geen schuilplaats noch vluchtplek tegen U, behalve naar U toe. Ik geloof in Uw boek dat U heeft neergezonden, en in Uw profeet die u heeft gestuurd. Als jij komt te overlijden, dan zal jij overlijden op de Fitrah, en zorg ervoor dat dit het laatste is wat je zegt.” Ik zei, deze (smeekbede) opzeggend: “en de boodschapper die U gestuurd heeft,” hij zei: “Nee, de profeet die U gestuurd heeft.”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا مُعْتَمِرٌ، قَالَ سَمِعْتُ مَنْصُورًا، عَنْ سَعْدِ بْنِ عُبَيْدَةَ، قَالَ حَدَّثَنِي الْبَرَاءُ بْنُ عَازِبٍ ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " إِذَا أَتَيْتَ مَضْجَعَكَ فَتَوَضَّأْ وَضُوءَكَ لِلصَّلاَةِ، ثُمَّ اضْطَجِعْ عَلَى شِقِّكَ الأَيْمَنِ، وَقُلِ اللَّهُمَّ أَسْلَمْتُ وَجْهِي إِلَيْكَ، وَفَوَّضْتُ أَمْرِي إِلَيْكَ، وَأَلْجَأْتُ ظَهْرِي إِلَيْكَ، رَغْبَةً وَرَهْبَةً إِلَيْكَ، لاَ مَلْجَأَ وَلاَ مَنْجَا مِنْكَ إِلاَّ إِلَيْكَ، آمَنْتُ بِكِتَابِكَ الَّذِي أَنْزَلْتَ، وَبِنَبِيِّكَ الَّذِي أَرْسَلْتَ. فَإِنْ مُتَّ مُتَّ عَلَى الْفِطْرَةِ، فَاجْعَلْهُنَّ آخِرَ مَا تَقُولُ ". فَقُلْتُ أَسْتَذْكِرُهُنَّ وَبِرَسُولِكَ الَّذِي أَرْسَلْتَ. قَالَ " لاَ، وَبِنَبِيِّكَ الَّذِي أَرْسَلْتَ ".
Hoofdstuk (7): Wat men zegt als hij gaat slapen
(٧) باب مَا يَقُولُ إِذَا نَامَ
Hudhaifa heeft overgeleverd: "Wanneer de profeet صلى الله عليه وسلم in de nacht ging liggen om te slapen, dan zei hij: “In Uw naam overlijd ik en kom ik tot leven.” En als hij opstond, zei hij: “Alle lof komt toe aan Allaah, Die ons heeft laten herleven na ons te laten sterven. En naar Hem is de opwekking.”
حَدَّثَنَا قَبِيصَةُ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ، عَنْ رِبْعِيِّ بْنِ حِرَاشٍ، عَنْ حُذَيْفَةَ، قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَوَى إِلَى فِرَاشِهِ قَالَ " بِاسْمِكَ أَمُوتُ وَأَحْيَا ". وَإِذَا قَامَ قَالَ " الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي أَحْيَانَا بَعْدَ مَا أَمَاتَنَا وَإِلَيْهِ النُّشُورُ ".
تُنْشِرُهَا: تُخْرِجُهَا.
Al-Baraa ibn ‘Aazib heeft overgeleverd: "De profeet صلى الله عليه وسلم adviseerde een man en zei: “Als je naar bed gaat, zeg dan: ‘O Allaah, ik heb mijn ziel aan U overgegeven. En ik heb mijn zaak aan U toevertrouwd. En ik heb mijn gezicht naar U gewend. En ik heb mijn rug naar U geleund. Uit hoop op en angst voor U. Er is geen schuilplaats noch vluchtplek tegen U, behalve naar U toe. Ik geloof in Uw boek dat U heeft neergezonden, en in Uw profeet die u heeft gestuurd. Als je dan komt te overlijden, dan zal je overlijden op de Fitrah.”
حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ الرَّبِيعِ، وَمُحَمَّدُ بْنُ عَرْعَرَةَ، قَالاَ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ، سَمِعَ الْبَرَاءَ بْنَ عَازِبٍ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم أَمَرَ رَجُلاً. وَحَدَّثَنَا آدَمُ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ الْهَمْدَانِيُّ عَنِ الْبَرَاءِ بْنِ عَازِبٍ أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم أَوْصَى رَجُلاً فَقَالَ " إِذَا أَرَدْتَ مَضْجَعَكَ فَقُلِ اللَّهُمَّ أَسْلَمْتُ نَفْسِي إِلَيْكَ، وَفَوَّضْتُ أَمْرِي إِلَيْكَ، وَوَجَّهْتُ وَجْهِي إِلَيْكَ، وَأَلْجَأْتُ ظَهْرِي إِلَيْكَ، رَغْبَةً وَرَهْبَةً إِلَيْكَ، لاَ مَلْجَأَ وَلاَ مَنْجَا مِنْكَ إِلاَّ إِلَيْكَ، آمَنْتُ بِكِتَابِكَ الَّذِي أَنْزَلْتَ، وَبِنَبِيِّكَ الَّذِي أَرْسَلْتَ. فَإِنْ مُتَّ مُتَّ عَلَى الْفِطْرَةِ ".
Hoofdstuk (8): De rechterhand onder de rechterwang plaatsen
(٨) باب وَضْعِ الْيَدِ الْيُمْنَى تَحْتَ الْخَدِّ الأَيْمَنِ
Hudhayfa heeft overgeleverd: "Als de profeet صلى الله عليه وسلم in de nacht ging liggen, dan plaatste hij zijn hand onder zijn wang en zei: “O Allaah, in Uw naam sterf ik en kom ik tot leven.” En als hij wakker werd, zei hij: “Alle lof komt toe aan Allaah, Degene Die ons heeft laten herleven na ons te laten sterven. En naar Hem is de opwekking.”
حَدَّثَنِي مُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ، حَدَّثَنَا أَبُو عَوَانَةَ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ، عَنْ رِبْعِيٍّ، عَنْ حُذَيْفَةَ ـ رضى الله عنه قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَخَذَ مَضْجَعَهُ مِنَ اللَّيْلِ وَضَعَ يَدَهُ تَحْتَ خَدِّهِ ثُمَّ يَقُولُ " اللَّهُمَّ بِاسْمِكَ أَمُوتُ وَأَحْيَا ". وَإِذَا اسْتَيْقَظَ قَالَ " الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي أَحْيَانَا بَعْدَ مَا أَمَاتَنَا وَإِلَيْهِ النُّشُورُ ".
Hoofdstuk (9): Slapen op de rechterzij
(٩) باب النَّوْمِ عَلَى الشِّقِّ الأَيْمَنِ
al-Bara ibn ‘Aazib heeft overgeleverd: "Als de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم in bed ging liggen, dan sliep hij op zijn rechterzij. Vervolgens zei hij: ‘O Allaah, ik heb mijn ziel aan U overgegeven. En ik heb mijn gezicht naar U gewend. En ik heb mijn zaak aan U toevertrouwd. En ik heb mijn rug naar U geleund (als mijn steun en toeverlaat). Uit hoop op en angst voor U. Er is geen schuilplaats noch vluchtplek tegen U, behalve naar U toe. Ik geloof in Uw boek dat U heeft neergezonden, en in Uw profeet die u heeft gestuurd.’ En de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: ‘Wie dit zegt en die nacht komt te overlijden, die zal overlijden op de Fitrah.’”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَاحِدِ بْنُ زِيَادٍ، حَدَّثَنَا الْعَلاَءُ بْنُ الْمُسَيَّبِ، قَالَ حَدَّثَنِي أَبِي، عَنِ الْبَرَاءِ بْنِ عَازِبٍ، قَالَ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَوَى إِلَى فِرَاشِهِ نَامَ عَلَى شِقِّهِ الأَيْمَنِ ثُمَّ قَالَ " اللَّهُمَّ أَسْلَمْتُ نَفْسِي إِلَيْكَ، وَوَجَّهْتُ وَجْهِي إِلَيْكَ، وَفَوَّضْتُ أَمْرِي إِلَيْكَ، وَأَلْجَأْتُ ظَهْرِي إِلَيْكَ، رَغْبَةً وَرَهْبَةً إِلَيْكَ، لاَ مَلْجَأَ وَلاَ مَنْجَا مِنْكَ إِلاَّ إِلَيْكَ، آمَنْتُ بِكِتَابِكَ الَّذِي أَنْزَلْتَ، وَنَبِيِّكَ الَّذِي أَرْسَلْتَ. وَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَنْ قَالَهُنَّ ثُمَّ مَاتَ تَحْتَ لَيْلَتِهِ مَاتَ عَلَى الْفِطْرَةِ ". {اسْتَرْهَبُوهُمْ} مِنَ الرَّهْبَةِ، مَلَكُوتٌ مُلْكٌ مَثَلُ رَهَبُوتٌ خَيْرٌ مِنْ رَحَمُوتٍ، تَقُولُ تَرْهَبُ خَيْرٌ مِنْ أَنْ تَرْحَمَ.
Hoofdstuk (10): De smeekbede wanneer iemand in de nacht ontwaakt
(١٠) باب الدُّعَاءِ إِذَا انْتَبَهَ بِاللَّيْلِ
Ibn ‘Abbaas heeft overgeleverd: "Ik bracht een keer een nacht door bij Maymuna (m.a.w. zijn tante). De profeetصلى الله عليه وسلم stond op, deed zijn behoefte en waste daarna zijn gezicht en zijn handen. Vervolgens ging hij slapen, vervolgens werd hij wakker en ging toen naar de waterzak en opende deze. Vervolgens deed hij een middelmatige wodoe en gebruikte hij niet veel water daarbij, maar hij had wel alle lichaamsdelen voldoende gewassen. Daarna ging hij bidden, toen stond ik op en strekte ik me uit angst dat hij zou weten dat ik hem in de gaten hield. Toen deed ik wodoe, hij ging staan en bidden, en ik ging links van hem staan. Hij pakte mij toen bij m’n oor en draaide mij naar de andere kant. Zijn gebed voltooide hij met dertien raka’aat, daarna ging hij liggen en slapen totdat hij snurkte. Daarna lichtte Bilal hem in over het (aankomende) gebed, hij bad toen, deed geen wodoe en zei in zijn smeekbedes: “O Allaah, plaats in mijn hart licht, en in mijn zicht licht, en in mijn gehoor licht, rechts van mij licht, links van mij licht boven mij licht, onder mij licht, vóór mij licht, achter mij licht en maak (voor) mij licht.”
حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا ابْنُ مَهْدِيٍّ، عَنْ سُفْيَانَ، عَنْ سَلَمَةَ، عَنْ كُرَيْبٍ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ بِتُّ عِنْدَ مَيْمُونَةَ فَقَامَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم فَأَتَى حَاجَتَهُ، غَسَلَ وَجْهَهُ وَيَدَيْهِ، ثُمَّ نَامَ، ثُمَّ قَامَ فَأَتَى الْقِرْبَةَ فَأَطْلَقَ شِنَاقَهَا، ثُمَّ تَوَضَّأَ وُضُوءًا بَيْنَ وُضُوءَيْنِ لَمْ يُكْثِرْ، وَقَدْ أَبْلَغَ، فَصَلَّى، فَقُمْتُ فَتَمَطَّيْتُ كَرَاهِيَةَ أَنْ يَرَى أَنِّي كُنْتُ أَتَّقِيهِ، فَتَوَضَّأْتُ، فَقَامَ يُصَلِّي، فَقُمْتُ عَنْ يَسَارِهِ، فَأَخَذَ بِأُذُنِي فَأَدَارَنِي عَنْ يَمِينِهِ، فَتَتَامَّتْ صَلاَتُهُ ثَلاَثَ عَشْرَةَ رَكْعَةً ثُمَّ اضْطَجَعَ فَنَامَ حَتَّى نَفَخَ ـ وَكَانَ إِذَا نَامَ نَفَخَ ـ فَآذَنَهُ بِلاَلٌ بِالصَّلاَةِ، فَصَلَّى وَلَمْ يَتَوَضَّأْ، وَكَانَ يَقُولُ فِي دُعَائِهِ " اللَّهُمَّ اجْعَلْ فِي قَلْبِي نُورًا، وَفِي بَصَرِي نُورًا، وَفِي سَمْعِي نُورًا، وَعَنْ يَمِينِي نُورًا، وَعَنْ يَسَارِي نُورًا، وَفَوْقِي نُورًا، وَتَحْتِي نُورًا، وَأَمَامِي نُورًا، وَخَلْفِي نُورًا، وَاجْعَلْ لِي نُورًا ". قَالَ كُرَيْبٌ وَسَبْعٌ فِي التَّابُوتِ. فَلَقِيتُ رَجُلاً مِنْ وَلَدِ الْعَبَّاسِ فَحَدَّثَنِي بِهِنَّ، فَذَكَرَ عَصَبِي وَلَحْمِي وَدَمِي وَشَعَرِي وَبَشَرِي، وَذَكَرَ خَصْلَتَيْنِ.
Ibn ‘Abbaas heeft overgeleverd: "Als de profeet صلى الله عليه وسلم opstond in de nacht en het nachtgebed ging verrichten, dan zei hij: “O Allaah, U behoort alle lof toe, U bent het licht van de hemelen en de aarde en degenen daarin, en U behoort alle lof toe, U bent de instandhouder van de hemelen en de aarde en degenen daarin. En U behoort alle lof toe, U bent de Waarheid, en Uw belofte is waarheid, en Uw woorden zijn waarheid, en Uw ontmoeting is waarheid, en Uw paradijs is waarheid, en Uw vuur is waarheid, het Uur is waarheid, en de profeten zijn waarheid, en Muhammad is waarheid. O Allaah, ik heb mij overgegeven aan U, op U vertrouwd, in U geloofd, ik keer in berouw terug naar U, middels U redetwist ik, bij U zoek ik het oordeel, vergeef mij daarom wat ik eerder heb gedaan en wat ik later heb gedaan, wat ik heimelijk heb gedaan en wat ik openlijk heb gedaan, U bent Degene Die voorrang geeft en uitstelt, niemand heeft het recht om aanbeden te worden behalve U.”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، سَمِعْتُ سُلَيْمَانَ بْنَ أَبِي مُسْلِمٍ، عَنْ طَاوُسٍ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ، كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا قَامَ مِنَ اللَّيْلِ يَتَهَجَّدُ قَالَ " اللَّهُمَّ لَكَ الْحَمْدُ، أَنْتَ نُورُ السَّمَوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَنْ فِيهِنَّ، وَلَكَ الْحَمْدُ أَنْتَ قَيِّمُ السَّمَوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَنْ فِيهِنَّ، وَلَكَ الْحَمْدُ، أَنْتَ الْحَقُّ وَوَعْدُكَ حَقٌّ، وَقَوْلُكَ حَقٌّ، وَلِقَاؤُكَ حَقٌّ، وَالْجَنَّةُ حَقٌّ، وَالنَّارُ حَقٌّ، وَالسَّاعَةُ حَقٌّ، وَالنَّبِيُّونَ حَقٌّ، وَمُحَمَّدٌ حَقٌّ، اللَّهُمَّ لَكَ أَسْلَمْتُ وَعَلَيْكَ تَوَكَّلْتُ وَبِكَ آمَنْتُ، وَإِلَيْكَ أَنَبْتُ، وَبِكَ خَاصَمْتُ، وَإِلَيْكَ حَاكَمْتُ، فَاغْفِرْ لِي مَا قَدَّمْتُ وَمَا أَخَّرْتُ، وَمَا أَسْرَرْتُ، وَمَا أَعْلَنْتُ، أَنْتَ الْمُقَدِّمُ وَأَنْتَ الْمُؤَخِّرُ لاَ إِلَهَ إِلاَّ أَنْتَ ـ أَوْ ـ لاَ إِلَهَ غَيْرُكَ ".
Hoofdstuk (11): Takbier en tasbieh als men gaat slapen
(١١) باب التَّكْبِيرِ وَالتَّسْبِيحِ عِنْدَ الْمَنَامِ
‘Alie heeft overgeleverd: Dat Fatimah عليهما السلام klaagde over de last aan haar handen vanwege de handmolen. Ze ging toen naar de profeet صلى الله عليه وسلم om te vragen om een werker, maar ze kon hem niet vinden. Toen vertelde ze het aan ‘Aisha. Toen hij kwam, lichtte zij hem in. Toen kwam hij naar ons toe en wij waren toen al in bed gaan liggen. Ik wilde opstaan, waarna hij zei: ‘Blijf op je plek.’ Toen ging hij tussen ons zitten, ik voelde de kou van zijn voeten op mijn borst. Hij zei toen: ‘Zal ik jullie wijzen op iets wat beter is dan een werker? Als jullie naar bed gaan, dat jullie 33 keer Allaahu akbar zeggen, 33 keer subhaan Allaah en 33 kaar alhamdulillah; dit is namelijk beter voor jullie dan een werker.’” En het is overgeleverd van Ibn Sirien: “34 keer subhaan Allaah.”
حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنِ الْحَكَمِ، عَنِ ابْنِ أَبِي لَيْلَى، عَنْ عَلِيٍّ، أَنَّ فَاطِمَةَ ـ عَلَيْهِمَا السَّلاَمُ ـ شَكَتْ مَا تَلْقَى فِي يَدِهَا مِنَ الرَّحَى، فَأَتَتِ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم تَسْأَلُهُ خَادِمًا، فَلَمْ تَجِدْهُ، فَذَكَرَتْ ذَلِكَ لِعَائِشَةَ، فَلَمَّا جَاءَ أَخْبَرَتْهُ. قَالَ فَجَاءَنَا وَقَدْ أَخَذْنَا مَضَاجِعَنَا، فَذَهَبْتُ أَقُومُ فَقَالَ " مَكَانَكِ ". فَجَلَسَ بَيْنَنَا حَتَّى وَجَدْتُ بَرْدَ قَدَمَيْهِ عَلَى صَدْرِي فَقَالَ " أَلاَ أَدُلُّكُمَا عَلَى مَا هُوَ خَيْرٌ لَكُمَا مِنْ خَادِمٍ، إِذَا أَوَيْتُمَا إِلَى فِرَاشِكُمَا، أَوْ أَخَذْتُمَا مَضَاجِعَكُمَا، فَكَبِّرَا ثَلاَثًا وَثَلاَثِينَ، وَسَبِّحَا ثَلاَثًا وَثَلاَثِينَ، وَاحْمَدَا ثَلاَثًا وَثَلاَثِينَ، فَهَذَا خَيْرٌ لَكُمَا مِنْ خَادِمٍ ". وَعَنْ شُعْبَةَ عَنْ خَالِدٍ عَنِ ابْنِ سِيرِينَ قَالَ التَّسْبِيحُ أَرْبَعٌ وَثَلاَثُونَ.
Hoofdstuk (12): Toevlucht zoeken en reciteren voor het slapen
(١٢) باب التَّعَوُّذِ وَالْقِرَاءَةِ عِنْدَ الْمَنَامِ
‘Aisha heeft overgeleverd: "Wanneer de profeet صلى الله عليه وسلم ging slapen blies hij in zijn handen en las hij de beschermende hoofdstukken, en hij veegde met deze twee (handen) over zijn lichaam."
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، حَدَّثَنَا اللَّيْثُ، قَالَ حَدَّثَنِي عُقَيْلٌ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، أَخْبَرَنِي عُرْوَةُ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كَانَ إِذَا أَخَذَ مَضْجَعَهُ نَفَثَ فِي يَدَيْهِ، وَقَرَأَ بِالْمُعَوِّذَاتِ، وَمَسَحَ بِهِمَا جَسَدَهُ.
Hoofdstuk (13): Binnenkort, in Shā Allāh!
(١٣) باب
Abu Hurayrah heeft overgeleverd: De profeet صلى الله عليه وسلم heeft gezegd: “Als iemand van jullie in zijn bed gaat liggen, laat hij dan zijn bed afkloppen met de binnenkant van zijn lendendoek, want hij weet niet wat er na hem op is gebeurd. Laat hij vervolgens zeggen: ‘Mijn Heer, in Uw naam leg ik mijn zij neer en met U til ik haar weer op. Als U mijn ziel neemt, wees haar dan genadig. En als U haar laat gaan, bescherm haar dan met datgene waarmee U Uw rechtschapen dienaren beschermt.’”
حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ يُونُسَ، حَدَّثَنَا زُهَيْرٌ، حَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ، حَدَّثَنِي سَعِيدُ بْنُ أَبِي سَعِيدٍ الْمَقْبُرِيُّ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " إِذَا أَوَى أَحَدُكُمْ إِلَى فِرَاشِهِ فَلْيَنْفُضْ فِرَاشَهُ بِدَاخِلَةِ إِزَارِهِ، فَإِنَّهُ لاَ يَدْرِي مَا خَلَفَهُ عَلَيْهِ، ثُمَّ يَقُولُ بِاسْمِكَ رَبِّ وَضَعْتُ جَنْبِي، وَبِكَ أَرْفَعُهُ، إِنْ أَمْسَكْتَ نَفْسِي فَارْحَمْهَا، وَإِنْ أَرْسَلْتَهَا فَاحْفَظْهَا بِمَا تَحْفَظُ بِهِ عِبَادَكَ الصَّالِحِينَ ". تَابَعَهُ أَبُو ضَمْرَةَ وَإِسْمَاعِيلُ بْنُ زَكَرِيَّاءَ عَنْ عُبَيْدِ اللَّهِ. وَقَالَ يَحْيَى وَبِشْرٌ عَنْ عُبَيْدِ اللَّهِ عَنْ سَعِيدٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم. وَرَوَاهُ مَالِكٌ وَابْنُ عَجْلاَنَ عَنْ سَعِيدٍ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم.
Hoofdstuk (14): Smeekbedes midden in de nacht
(١٤) باب الدُّعَاءِ نِصْفَ اللَّيْلِ
Abu Hurayrah heeft overgeleverd: De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “Onze Heer تبارك وتعالى daalt elke nacht neer naar de laagste hemel wanneer het laatste derde deel van de nacht over is gebleven, Hij zegt: ‘Wie roept Mij aan, waarna Ik hem zal verhoren? Wie vraagt Mij, waarna Ik hem zal geven? Wie vraagt Mij om vergeving, waarna Ik hem zal vergeven?’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا مَالِكٌ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ أَبِي عَبْدِ اللَّهِ الأَغَرِّ، وَأَبِي، سَلَمَةَ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " يَتَنَزَّلُ رَبُّنَا تَبَارَكَ وَتَعَالَى كُلَّ لَيْلَةٍ إِلَى السَّمَاءِ الدُّنْيَا حِينَ يَبْقَى ثُلُثُ اللَّيْلِ الآخِرُ يَقُولُ مَنْ يَدْعُونِي فَأَسْتَجِيبَ لَهُ، مَنْ يَسْأَلُنِي فَأُعْطِيَهُ، وَمَنْ يَسْتَغْفِرُنِي فَأَغْفِرَ لَهُ?"
Hoofdstuk (15): Smeekbedes wanneer men naar het toilet gaat
(١٥) باب الدُّعَاءِ عِنْدَ الْخَلاَءِ
‘Alie heeft overgeleverd: "Wanneer de profeet صلى الله عليه وسلم het toilet binnentrad, zei hij: “O Allaah, ik zoek mijn toevlucht bij U tegen de mannelijke en de vrouwelijke duivels.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ عَرْعَرَةَ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ بْنِ صُهَيْبٍ، عَنْ أَنَسِ بْنِ مَالِكٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا دَخَلَ الْخَلاَءَ قَالَ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْخُبُثِ وَالْخَبَائِثِ ".
Hoofdstuk (16): Wat men zegt in de ochtend
(١٦) باب مَا يَقُولُ إِذَا أَصْبَحَ
Shaddaad ibn Aws zei: De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “De beste manier om vergeving te vragen is door te zeggen: ‘O Allaah, U bent mijn Heer; er is geen god die het recht heeft om aanbeden te worden, behalve u. U hebt mij geschapen en ik ben Uw dienaar. Ik ben trouw aan Uw verbond en Uw belofte voor zover ik kan. Ik zoek toevlucht bij U tegen het kwaad dat ik heb verricht. Ik erken aan U Uw gunst aan mij en ik erken aan U mijn zonde. Vergeef mij daarom, want niemand vergeeft de zonden behalve U.’” Hij zei: “Wie dit overdag zegt terwijl hij ervan overtuigd is, en tijdens die dag sterft voordat de avond aanbreekt, behoort tot de paradijsbewoners. En wie dit in de nacht zegt terwijl hij ervan overtuigd is, en sterft voordat de ochtend aanbreekt, behoort tot de paradijsbewoners.”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا يَزِيدُ بْنُ زُرَيْعٍ، حَدَّثَنَا حُسَيْنٌ، حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ بُرَيْدَةَ، عَنْ بُشَيْرِ بْنِ كَعْبٍ، عَنْ شَدَّادِ بْنِ أَوْسٍ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ " سَيِّدُ الاِسْتِغْفَارِ اللَّهُمَّ أَنْتَ رَبِّي لاَ إِلَهَ إِلاَّ أَنْتَ، خَلَقْتَنِي وَأَنَا عَبْدُكَ، وَأَنَا عَلَى عَهْدِكَ وَوَعْدِكَ مَا اسْتَطَعْتُ، أَبُوءُ لَكَ بِنِعْمَتِكَ، وَأَبُوءُ لَكَ بِذَنْبِي، فَاغْفِرْ لِي، فَإِنَّهُ لاَ يَغْفِرُ الذُّنُوبَ إِلاَّ أَنْتَ، أَعُوذُ بِكَ مِنْ شَرِّ مَا صَنَعْتُ. إِذَا قَالَ حِينَ يُمْسِي فَمَاتَ دَخَلَ الْجَنَّةَ ـ أَوْ كَانَ مِنْ أَهْلِ الْجَنَّةِ ـ وَإِذَا قَالَ حِينَ يُصْبِحُ فَمَاتَ مِنْ يَوْمِهِ ". مِثْلَهُ.
Hudhayfah zei: "Als de profeet صلى الله عليه وسلم wilde slapen, dan zei اهت: “O Allaah, in Uw naam sterf ik en kom ik tot leven.” En als hij wakker werd, zei hij: “Alle lof komt toe aan Allaah, Degene Die ons heeft laten herleven na ons te laten sterven. En naar Hem is de opwekking.”
حَدَّثَنَا أَبُو نُعَيْمٍ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ بْنِ عُمَيْرٍ، عَنْ رِبْعِيِّ بْنِ حِرَاشٍ، عَنْ حُذَيْفَةَ، قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَرَادَ أَنْ يَنَامَ قَالَ " بِاسْمِكَ اللَّهُمَّ أَمُوتُ وَأَحْيَا ". وَإِذَا اسْتَيْقَظَ مِنْ مَنَامِهِ قَالَ " الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي أَحْيَانَا بَعْدَ مَا أَمَاتَنَا، وَإِلَيْهِ النُّشُورُ ".
Abu Dharr zei: "Als de profeet صلى الله عليه وسلم in de nacht ging liggen, dan zei hij: “O Allaah, in Uw naam sterf ik en kom ik tot leven.” En als hij wakker werd, zei hij: “Alle lof komt toe aan Allaah, Degene Die ons heeft laten herleven na ons te laten sterven. En naar Hem is de opwekking.”
حَدَّثَنَا عَبْدَانُ، عَنْ أَبِي حَمْزَةَ، عَنْ مَنْصُورٍ، عَنْ رِبْعِيِّ بْنِ حِرَاشٍ، عَنْ خَرَشَةَ بْنِ الْحُرِّ، عَنْ أَبِي ذَرٍّ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَخَذَ مَضْجَعَهُ مِنَ اللَّيْلِ قَالَ " اللَّهُمَّ بِاسْمِكَ أَمُوتُ وَأَحْيَا ". فَإِذَا اسْتَيْقَظَ قَالَ " الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي أَحْيَانَا بَعْدَ مَا أَمَاتَنَا وَإِلَيْهِ النُّشُورُ ".
Hoofdstuk (17): De smeekbedes in het gebed
(١٧) باب الدُّعَاءِ فِي الصَّلاَةِ
‘Abdullah ibn ‘Amr heeft overgeleverd: Abu Bakr vroeg de profeet صلى الله عليه وسلم : “Leer mij een smeekbede die ik kan zeggen tijdens mijn gebed.” Hij zei: “Zeg: ‘O Allaah, ik heb mezelf veel onrecht aangedaan, en niemand vergeeft de zondes behalve U. Schenk mij daarom vergiffenis uit Uw vergevingsgezindheid en wees mij genadig. U bent de Vergevingsgezinde, de Genadevolle.’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، أَخْبَرَنَا اللَّيْثُ، قَالَ حَدَّثَنِي يَزِيدُ، عَنْ أَبِي الْخَيْرِ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عَمْرٍو، عَنْ أَبِي بَكْرٍ الصِّدِّيقِ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّهُ قَالَ لِلنَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم عَلِّمْنِي دُعَاءً أَدْعُو بِهِ فِي صَلاَتِي. قَالَ " قُلِ اللَّهُمَّ إِنِّي ظَلَمْتُ نَفْسِي ظُلْمًا كَثِيرًا، وَلاَ يَغْفِرُ الذُّنُوبَ إِلاَّ أَنْتَ، فَاغْفِرْ لِي مَغْفِرَةً مِنْ عِنْدِكَ، وَارْحَمْنِي، إِنَّكَ أَنْتَ الْغَفُورُ الرَّحِيمُ ". وَقَالَ عَمْرٌو عَنْ يَزِيدَ، عَنْ أَبِي الْخَيْرِ، إِنَّهُ سَمِعَ عَبْدَ اللَّهِ بْنَ عَمْرٍو، قَالَ أَبُو بَكْرٍ ـ رضى الله عنه ـ لِلنَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم.
‘Aisha heeft overgeleverd: Dat het vers: (En verricht jouw gebed niet met een luide stem en spreek er niet zacht bij, maar zoek een weg daartussen.) [17:110] is neergedaald over de smeekbedes.
حَدَّثَنَا عَلِيٌّ، حَدَّثَنَا مَالِكُ بْنُ سُعَيْرٍ، حَدَّثَنَا هِشَامُ بْنُ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ، {وَلاَ تَجْهَرْ بِصَلاَتِكَ وَلاَ تُخَافِتْ بِهَا} أُنْزِلَتْ فِي الدُّعَاءِ.
‘Abdullah heeft overgeleverd: "We zeiden in onze gebeden: “Vrede zij met Allaah, vrede zij met die-en-die.” Toen zei de de profeetصلى الله عليه وسلم op een dag tegen ons: “Waarlijk, Allaah is as-Salaam, dus als juliie zitten in het gebed, zeg dan: ‘Vrede komt toe aan Allaah… tot: de vrome dienaren.’ Daarmee wordt elke vrome dienaar van Allaah in de hemelen en aarde bedoeld. (Vervolgens:) ‘Ik getuig dat niemand het recht heeft om aanbeden te worden, behalve Allaah en dat Muhammad zijn dienaar en boodschapper is.’ Vervolgens kan iemand kiezen waarmee hij vervolgens (Allaah) prijst.”
حَدَّثَنَا عُثْمَانُ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ، حَدَّثَنَا جَرِيرٌ، عَنْ مَنْصُورٍ، عَنْ أَبِي وَائِلٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كُنَّا نَقُولُ فِي الصَّلاَةِ السَّلاَمُ عَلَى اللَّهِ، السَّلاَمُ عَلَى فُلاَنٍ. فَقَالَ لَنَا النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم ذَاتَ يَوْمٍ " إِنَّ اللَّهَ هُوَ السَّلاَمُ، فَإِذَا قَعَدَ أَحَدُكُمْ فِي الصَّلاَةِ فَلْيَقُلِ التَّحِيَّاتُ لِلَّهِ إِلَى قَوْلِهِ الصَّالِحِينَ. فَإِذَا قَالَهَا أَصَابَ كُلَّ عَبْدٍ لِلَّهِ فِي السَّمَاءِ وَالأَرْضِ صَالِحٍ، أَشْهَدُ أَنْ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَأَشْهَدُ أَنَّ مُحَمَّدًا عَبْدُهُ وَرَسُولُهُ. ثُمَّ يَتَخَيَّرُ مِنَ الثَّنَاءِ مَا شَاءَ ".
Hoofdstuk (18): De smeekbedes na het gebed
(١٨) باب الدُّعَاءِ بَعْدَ الصَّلاَةِ
Abu Hurayrah heeft overgeleverd: Zij (d.w.z. de metgezellen) zeiden: “O boodschapper van Allaah, de vermogende mensen zijn er met de rangen en de blijvende genieting vandoor gegaan.” Hijصلى الله عليه وسلم zei: “Op wat voor manier?” Hij zei: “Ze bidden zoals wij bidden, ze doen djihaad zoals wij djihaad doen en ze geven uit van hun overtollige bezittingen; en wij hebben geen bezittingen.” Hij zei: “Zal ik jullie over iets vertellen waarmee jullie degenen vóór jullie kunnen bereiken en degenen ná jullie kunnen inhalen, en niemand zal met hetzelfde kunnen komen behalve degene die hetzelfde verricht? Dat jullie na elk gebed tien keer de tasbieh doen, tien keer de tahmied en tien keer de takbier.”
حَدَّثَنِي إِسْحَاقُ، أَخْبَرَنَا يَزِيدُ، أَخْبَرَنَا وَرْقَاءُ، عَنْ سُمَىٍّ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ،. قَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ ذَهَبَ أَهْلُ الدُّثُورِ بِالدَّرَجَاتِ وَالنَّعِيمِ الْمُقِيمِ. قَالَ " كَيْفَ ذَاكَ ". قَالَ صَلَّوْا كَمَا صَلَّيْنَا، وَجَاهَدُوا كَمَا جَاهَدْنَا، وَأَنْفَقُوا مِنْ فُضُولِ أَمْوَالِهِمْ، وَلَيْسَتْ لَنَا أَمْوَالٌ. قَالَ " أَفَلاَ أُخْبِرُكُمْ بِأَمْرٍ تُدْرِكُونَ مَنْ كَانَ قَبْلَكُمْ، وَتَسْبِقُونَ مَنْ جَاءَ بَعْدَكُمْ، وَلاَ يَأْتِي أَحَدٌ بِمِثْلِ مَا جِئْتُمْ، إِلاَّ مَنْ جَاءَ بِمِثْلِهِ، تُسَبِّحُونَ فِي دُبُرِ كُلِّ صَلاَةٍ عَشْرًا، وَتَحْمَدُونَ عَشْرًا، وَتُكَبِّرُونَ عَشْرًا ". تَابَعَهُ عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ عُمَرَ عَنْ سُمَىٍّ وَرَوَاهُ ابْنُ عَجْلاَنَ عَنْ سُمَىٍّ وَرَجَاءِ بْنِ حَيْوَةَ. وَرَوَاهُ جَرِيرٌ عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ بْنِ رُفَيْعٍ عَنْ أَبِي صَالِحٍ عَنْ أَبِي الدَّرْدَاءِ. وَرَوَاهُ سُهَيْلٌ عَنْ أَبِيهِ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم.
Warraad heeft overgeleverd: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei gewoonlijk na elk gebed als hij de salaam had gegeven: “Er is geen ware god (die het recht heeft om aanbeden te worden) behalve Allaah alleen, Hij heeft geen deelgenoot. Aan Hem behoort het koninkrijk toe en aan Hem behoort alle lof, en Hij is tot alles machtig. O Allaah, wat U geeft kan niemand tegenhouden en wat U tegenhoudt kan niemand geven. De rijkdom van de weelderige baat hem niet tegen U.”
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا جَرِيرٌ، عَنْ مَنْصُورٍ، عَنِ الْمُسَيَّبِ بْنِ رَافِعٍ، عَنْ وَرَّادٍ، مَوْلَى الْمُغِيرَةِ بْنِ شُعْبَةَ قَالَ كَتَبَ الْمُغِيرَةُ إِلَى مُعَاوِيَةَ بْنِ أَبِي سُفْيَانَ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَقُولُ فِي دُبُرِ كُلِّ صَلاَةٍ إِذَا سَلَّمَ " لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَحْدَهُ لاَ شَرِيكَ لَهُ، لَهُ الْمُلْكُ، وَلَهُ الْحَمْدُ، وَهْوَ عَلَى كُلِّ شَىْءٍ قَدِيرٌ، اللَّهُمَّ لاَ مَانِعَ لِمَا أَعْطَيْتَ، وَلاَ مُعْطِيَ لِمَا مَنَعْتَ، وَلاَ يَنْفَعُ ذَا الْجَدِّ مِنْكَ الْجَدُّ ". وَقَالَ شُعْبَةُ عَنْ مَنْصُورٍ قَالَ سَمِعْتُ الْمُسَيَّبَ.
Hoofdstuk (19): De uitspraak van Allaah تعالى: "En verricht een smeekbede over hen.” [9:103]
(١٩) باب قَوْلِ اللَّهِ تَعَالَى {وَصَلِّ عَلَيْهِمْ}
[Introductie]: وَمَنْ خَصَّ أَخَاهُ بِالدُّعَاءِ دُونَ نَفْسِهِ. وَقَالَ أَبُو مُوسَى قَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِعُبَيْدٍ أَبِي عَامِرٍ، اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِعَبْدِ اللَّهِ بْنِ قَيْسٍ ذَنْبَهُ En degene die zijn broeder gespecificeerd heeft met een smeekbede zonder zichzelf. En Abu Moesa zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei: ‘O Allaah, vergeef ‘Ubayd Abie ‘Amir. O Allaah, vergeef ‘Abdullah ibn Qays zijn zonde.’”
وَمَنْ خَصَّ أَخَاهُ بِالدُّعَاءِ دُونَ نَفْسِهِ. وَقَالَ أَبُو مُوسَى قَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِعُبَيْدٍ أَبِي عَامِرٍ، اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِعَبْدِ اللَّهِ بْنِ قَيْسٍ ذَنْبَهُ».
Salamah ibn al-Akwa’ zei: “We vertrokken samen met de profeet صلى الله عليه وسلم naar Khaybar. Een persoon van de groep zei: ‘O ‘Amir, laat ons wat horen van jouw korte gedichten.’ Toen ging hij naar hen en reciteerde: ‘Bij Allaah, zonder Allaah waren we niet geleid.’ En hij vermeldde andere poëzie, maar heb deze niet onthouden. De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: ‘Wie is deze bestuurder?’ Ze zeiden: ‘Amir ibn al-Akwa’.’ Hij zei: ‘Moge Allaah genadig met hem zijn.’ Een man van de groep zei: ‘O boodschapper van Allaah, laat ons langer van hem genieten.’ Toen hij met de groep een linie vormde, bevochten ze hen. ‘Amir raakte (per ongeluk) zichzelf met zijn zwaard en kwam te overlijden. Toen zij de avond bereikten startten zij vele vuren, waarna de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم vroeg: ‘Wat moet al dit vuur voorstellen? Waarvoor is dit?’ Ze zeiden: ‘Een huisezel.’ Hij zei toen: ‘Gooi hetgeen erin zit weg en breek deze (pannen).’ Een man zei: ‘O boodschapper van Allaah, kunnen we niet de inhoud weggooien en deze wassen?’ Hij zei toen: ‘Of dat.’
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ يَزِيدَ بْنِ أَبِي عُبَيْدٍ، مَوْلَى سَلَمَةَ حَدَّثَنَا سَلَمَةُ بْنُ الأَكْوَعِ، قَالَ خَرَجْنَا مَعَ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم إِلَى خَيْبَرَ، قَالَ رَجُلٌ مِنَ الْقَوْمِ أَيَا عَامِرُ لَوْ أَسْمَعْتَنَا مِنْ هُنَيْهَاتِكَ. فَنَزَلَ يَحْدُو بِهِمْ يُذَكِّرُ. تَاللَّهِ لَوْلاَ اللَّهُ مَا اهْتَدَيْنَا. وَذَكَرَ شِعْرًا غَيْرَ هَذَا، وَلَكِنِّي لَمْ أَحْفَظْهُ. قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَنْ هَذَا السَّائِقُ ". قَالُوا عَامِرُ بْنُ الأَكْوَعِ. قَالَ " يَرْحَمُهُ اللَّهُ ". وَقَالَ رَجُلٌ مِنَ الْقَوْمِ يَا رَسُولَ اللَّهِ لَوْلاَ مَتَّعْتَنَا بِهِ، فَلَمَّا صَافَّ الْقَوْمَ قَاتَلُوهُمْ، فَأُصِيبَ عَامِرٌ بِقَائِمَةِ سَيْفِ نَفْسِهِ فَمَاتَ، فَلَمَّا أَمْسَوْا أَوْقَدُوا نَارًا كَثِيرَةً فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَا هَذِهِ النَّارُ عَلَى أَىِّ شَىْءٍ تُوقِدُونَ ". قَالُوا عَلَى حُمُرٍ إِنْسِيَّةٍ. فَقَالَ " أَهْرِيقُوا مَا فِيهَا، وَكَسِّرُوهَا ". قَالَ رَجُلٌ يَا رَسُولَ اللَّهِ أَلاَ نُهَرِيقُ مَا فِيهَا وَنَغْسِلُهَا قَالَ " أَوْ ذَاكَ ".
Ibn Abie Awfa zei: “Als een man met aalmoezen naar de profeet صلى الله عليه وسلم kwam, dan zei hij: ‘O Allaah, wees genadig voor de familie van die persoon.’ Toen mijn vader naar hem kwam, zei hij: “O Allaah, wees genadig voor de familie van Abu Awfa.’”
حَدَّثَنَا مُسْلِمٌ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ عَمْرٍو، سَمِعْتُ ابْنَ أَبِي أَوْفَى ـ رضى الله عنهما كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِذَا أَتَاهُ رَجُلٌ بِصَدَقَةٍ قَالَ " اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى آلِ فُلاَنٍ ". فَأَتَاهُ أَبِي فَقَالَ " اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى آلِ أَبِي أَوْفَى ".
Djarier zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei tegen me: “Verlos je me niet van dhul-Khalasa?’ Dit was een afgodsbeeld dat zij aanbaden en dit werd al-Ka’bah al-Yamaaniyyah genoemd. Ik zei: ‘O boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم, ik ben een persoon die niet stevig op een paard kan zitten.’ Toen sloeg hij me op mijn borst en zei: ‘O Allaah, verstevig hem, en maak hem leidend en geleid.’ Toen vertrok ik met vijftig man uit (de stam) Ahmas van mijn volk, ging naar haar en verbrandde haar. Toen kwam ik naar de profeet صلى الله عليه وسلم en zei: ‘O boodschapper van Allaah, bij Allaah, ik ben pas naar u gekomen tot ik haar achter heb gelaten als een kameel met een huidziekte.’ Hij deed toen een smeekbede voor Ahmas en haar cavalerie.”
حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، عَنْ إِسْمَاعِيلَ، عَنْ قَيْسٍ، قَالَ سَمِعْتُ جَرِيرًا، قَالَ قَالَ لِي رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " أَلاَ تُرِيحُنِي مِنْ ذِي الْخَلَصَةِ ". وَهْوَ نُصُبٌ كَانُوا يَعْبُدُونَهُ يُسَمَّى الْكَعْبَةَ الْيَمَانِيَةَ. قُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنِّي رَجُلٌ لاَ أَثْبُتُ عَلَى الْخَيْلِ، فَصَكَّ فِي صَدْرِي فَقَالَ " اللَّهُمَّ ثَبِّتْهُ وَاجْعَلْهُ هَادِيًا مَهْدِيًّا ". قَالَ فَخَرَجْتُ فِي خَمْسِينَ مِنْ أَحْمَسَ مِنْ قَوْمِي ـ وَرُبَّمَا قَالَ سُفْيَانُ فَانْطَلَقْتُ فِي عُصْبَةٍ مِنْ قَوْمِي ـ فَأَتَيْتُهَا فَأَحْرَقْتُهَا، ثُمَّ أَتَيْتُ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ، وَاللَّهِ مَا أَتَيْتُكَ حَتَّى تَرَكْتُهَا مِثْلَ الْجَمَلِ الأَجْرَبِ. فَدَعَا لأَحْمَسَ وَخَيْلِهَا.
Anas zei: “Umm Sulaym zei tegen de profeet صلى الله عليه وسلم: ‘Anas is uw werker.’ Hij zei: ‘O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem gegeven heeft.’”
حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ الرَّبِيعِ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، قَالَ سَمِعْتُ أَنَسًا، قَالَ قَالَتْ أُمُّ سُلَيْمٍ لِلنَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم أَنَسٌ خَادِمُكَ. قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ".
‘Aisha zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم hoorde een man reciteren in de moskee, waarna hij zei: ‘Moge Allaah genadig met hem zijn, hij heeft me herinnerd aan dit en dat vers dat ik was vergeten in die en die soerah.’”
حَدَّثَنَا عُثْمَانُ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ، حَدَّثَنَا عَبْدَةُ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ سَمِعَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم رَجُلاً يَقْرَأُ فِي الْمَسْجِدِ فَقَالَ " رَحِمَهُ اللَّهُ، لَقَدْ أَذْكَرَنِي كَذَا وَكَذَا آيَةً أَسْقَطْتُهَا فِي سُورَةِ كَذَا وَكَذَا ".
‘Abdullah zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم verdeelde een keer (een buit), waarna een man zei: ‘Dit is een verdeling waarmee niet het gezicht van Allaah gewenst is.’ Ik vertelde toen de profeet صلى الله عليه وسلم hierover, waarop hij zo boos werd dat ik het kon aflezen van zijn gezicht. Hij zei: ‘Moge Allaah Moesa genadig zijn, hij is meer dan dit gekwetst en was daar geduldig mee.’”
حَدَّثَنَا حَفْصُ بْنُ عُمَرَ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، أَخْبَرَنِي سُلَيْمَانُ، عَنْ أَبِي وَائِلٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ، قَالَ قَسَمَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم قَسْمًا فَقَالَ رَجُلٌ إِنَّ هَذِهِ لَقِسْمَةٌ مَا أُرِيدَ بِهَا وَجْهُ اللَّهِ. فَأَخْبَرْتُ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم فَغَضِبَ حَتَّى رَأَيْتُ الْغَضَبَ فِي وَجْهِهِ وَقَالَ " يَرْحَمُ اللَّهُ مُوسَى، لَقَدْ أُوذِيَ بِأَكْثَرَ مِنْ هَذَا فَصَبَرَ ".
Hoofdstuk (20): Hetgeen gehekeld wordt aan poëtisch aanroepen.
(٢٠) باب مَا يُكْرَهُ مِنَ السَّجْعِ فِي الدُّعَاءِ
`Ikrama overleverde: Ibn ‘Abbaas zei: “Vermaan de mensen een keer per week, als je dat niet wilt twee keer en als je veel wilt doen drie keer, en waak ervoor dat de mensen vermoeid raken van de Qur’an. En laat ik je niet aantreffen bij een groep die aan het praten is, waarna je hen vermaant, hen onderbreekt en ervoor zorgt dat ze vermoeid raken. Wees echter stil; wanneer ze jou vervolgens bevelen, spreek dan tot hen terwijl ze ernaar verlangen. Wat betreft het poëtisch aanroepen, vermijd dit. Ik heb namelijk bij de profeet صلى الله عليه وسلم en zijn metgezellen gezien dat ze dit deden, oftewel: het vermijden daarvan.”
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ مُحَمَّدِ بْنِ السَّكَنِ، حَدَّثَنَا حَبَّانُ بْنُ هِلاَلٍ أَبُو حَبِيبٍ، حَدَّثَنَا هَارُونُ الْمُقْرِئُ، حَدَّثَنَا الزُّبَيْرُ بْنُ الْخِرِّيتِ، عَنْ عِكْرِمَةَ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ، قَالَ حَدِّثِ النَّاسَ، كُلَّ جُمُعَةٍ مَرَّةً، فَإِنْ أَبَيْتَ فَمَرَّتَيْنِ، فَإِنَّ أَكْثَرْتَ فَثَلاَثَ مِرَارٍ وَلاَ تُمِلَّ النَّاسَ هَذَا الْقُرْآنَ، وَلاَ أُلْفِيَنَّكَ تَأْتِي الْقَوْمَ وَهُمْ فِي حَدِيثٍ مِنْ حَدِيثِهِمْ فَتَقُصُّ عَلَيْهِمْ، فَتَقْطَعُ عَلَيْهِمْ حَدِيثَهُمْ فَتُمِلُّهُمْ، وَلَكِنْ أَنْصِتْ، فَإِذَا أَمَرُوكَ فَحَدِّثْهُمْ وَهُمْ يَشْتَهُونَهُ، فَانْظُرِ السَّجْعَ مِنَ الدُّعَاءِ فَاجْتَنِبْهُ، فَإِنِّي عَهِدْتُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم وَأَصْحَابَهُ لاَ يَفْعَلُونَ إِلاَّ ذَلِكَ. يَعْنِي لاَ يَفْعَلُونَ إِلاَّ ذَلِكَ الاِجْتِنَابَ.
Hoofdstuk (21): Laat hij vragen met wilskracht, want niemand kan Hem dwingen
(٢١) باب لِيَعْزِمِ الْمَسْأَلَةَ، فَإِنَّهُ لاَ مُكْرِهَ لَهُ
Anas zei: De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم heeft gezegd: “Als iemand van jullie aanroept, laat hij dan met wilskracht vragen. En laat hij niet zeggen: “Als U wilt, geef mij dan.” Er is namelijk niemand die Hem kan dwingen.”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، أَخْبَرَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " إِذَا دَعَا أَحَدُكُمْ فَلْيَعْزِمِ الْمَسْأَلَةَ، وَلاَ يَقُولَنَّ اللَّهُمَّ إِنْ شِئْتَ فَأَعْطِنِي. فَإِنَّهُ لاَ مُسْتَكْرِهَ لَهُ ".
Abu Hurayrah zei: De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم heeft gezegd: “Laat niemand van jullie zeggen: ‘O Allaah, vergeef mij als U wilt. O Allaah, wees mij genadig als U wilt.’ Laat hij echter vragen met wilskracht, want niemand kan Hem dwingen.”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ أَبِي الزِّنَادِ، عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " لاَ يَقُولَنَّ أَحَدُكُمُ اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي، اللَّهُمَّ ارْحَمْنِي، إِنْ شِئْتَ. لِيَعْزِمِ الْمَسْأَلَةَ، فَإِنَّهُ لاَ مُكْرِهَ لَهُ ".
Hoofdstuk (22): De dienaar wordt verhoord als hij niet gehaast is
(٢٢) باب يُسْتَجَابُ لِلْعَبْدِ مَا لَمْ يَعْجَلْ
Abu Hurayrah zei: De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم heeft gezegd: “Iedereen van jullie wordt verhoord zolang hij niet gehaast (m.a.w. ongeduldig) is, door te zeggen: ‘Ik heb aangeroepen, maar ik ben niet verhoord.’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، أَخْبَرَنَا مَالِكٌ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، عَنْ أَبِي عُبَيْدٍ، مَوْلَى ابْنِ أَزْهَرَ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " يُسْتَجَابُ لأَحَدِكُمْ مَا لَمْ يَعْجَلْ يَقُولُ دَعَوْتُ فَلَمْ يُسْتَجَبْ لِي ".
Hoofdstuk (23): Het opheffen van de handen tijdens de smeekbede
(٢٣) باب رَفْعِ الأَيْدِي فِي الدُّعَاءِ
[Introductie]: Abu Musa al-Ash’arie zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم riep (Allaah) aan, vervolgens hief hij zijn handen op en zag ik het wit van zijn oksels.” En Ibn ‘Umar zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم hief zijn handen op: ‘O Allaah, ik distantieer me van wat Khalid gedaan heeft.’”
وَقَالَ أَبُو مُوسَى الأَشْعَرِيُّ دَعَا النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ ثُمَّ رَفَعَ يَدَيْهِ، وَرَأَيْتُ بَيَاضَ إِبْطَيْهِ. وَقَالَ ابْنُ عُمَرَ رَفَعَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ يَدَيْهِ: «اللَّهُمَّ إِنِّي أَبْرَأُ إِلَيْكَ مِمَّا صَنَعَ خَالِدٌ».
Anas zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم hief zijn handen op tot ik het wit van zijn oksels zag.”
قَالَ أَبُو عَبْدِ اللَّهِ وَقَالَ الأُوَيْسِيُّ حَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ جَعْفَرٍ، عَنْ يَحْيَى بْنِ سَعِيدٍ، وَشَرِيكٍ، سَمِعَا أَنَسًا، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم رَفَعَ يَدَيْهِ حَتَّى رَأَيْتُ بَيَاضَ إِبْطَيْهِ.
Hoofdstuk (24): Smeekbedes niet gericht naar de qiblah
(٢٤) باب الدُّعَاءِ غَيْرَ مُسْتَقْبِلِ الْقِبْلَةِ
Anas zei: “Terwijl de profeet صلى الله عليه وسلم bezig was met de vrijdagspreek, stond een man op en zei: ‘O boodschapper van Allaah, vraag Allaah om ons regen te schenken.’ Hierop werd het bewolkt en begon het regenen. Zo hard dat de man amper naar huis kon. Het bleef regenen tot de volgende vrijdag, toen stond die man of iemand anders op en zei: ‘Vraag Allaah om de regen van ons af te wenden, we zijn namelijk verzopen (in de regen).’ Toen zei hij: ‘O Allaah, om ons heen en niet op ons.’ Hierop daalde de regen neer om Medina heen en viel er geen regen op de mensen van Medina.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ مَحْبُوبٍ، حَدَّثَنَا أَبُو عَوَانَةَ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ بَيْنَا النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يَخْطُبُ يَوْمَ الْجُمُعَةِ فَقَامَ رَجُلٌ فَقَالَ يَا رَسُولَ اللَّهِ ادْعُ اللَّهَ أَنْ يَسْقِيَنَا. فَتَغَيَّمَتِ السَّمَاءُ وَمُطِرْنَا، حَتَّى مَا كَادَ الرَّجُلُ يَصِلُ إِلَى مَنْزِلِهِ، فَلَمْ تَزَلْ تُمْطَرُ إِلَى الْجُمُعَةِ الْمُقْبِلَةِ، فَقَامَ ذَلِكَ الرَّجُلُ أَوْ غَيْرُهُ فَقَالَ ادْعُ اللَّهَ أَنْ يَصْرِفَهُ عَنَّا، فَقَدْ غَرِقْنَا. فَقَالَ " اللَّهُمَّ حَوَالَيْنَا وَلاَ عَلَيْنَا ". فَجَعَلَ السَّحَابُ يَتَقَطَّعُ حَوْلَ الْمَدِينَةِ، وَلاَ يُمْطِرُ أَهْلَ الْمَدِينَةِ.
Hoofdstuk (25): Smeekbedes gericht naar de qiblah
(٢٥) باب الدُّعَاءِ مُسْتَقْبِلَ الْقِبْلَةِ
Anas zei: “De profeet ging naar deze gebedsplek voor het regengebed; hij deed smeekbedes, vroeg om regen, richtte zich vervolgens naar de qiblah en draaide zijn bovenkleed om.”
حَدَّثَنَا مُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ، حَدَّثَنَا وُهَيْبٌ، حَدَّثَنَا عَمْرُو بْنُ يَحْيَى، عَنْ عَبَّادِ بْنِ تَمِيمٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ زَيْدٍ، قَالَ خَرَجَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم إِلَى هَذَا الْمُصَلَّى يَسْتَسْقِي، فَدَعَا وَاسْتَسْقَى ثُمَّ اسْتَقْبَلَ الْقِبْلَةَ وَقَلَبَ رِدَاءَهُ.
Hoofdstuk (26): De smeekbede van de profeet صلى الله عليه وسلم voor zijn werker voor een lange levensduur en veel bezittingen
(٢٦) باب دَعْوَةِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم لِخَادِمِهِ بِطُولِ الْعُمُرِ وَبِكَثْرَةِ مَالِهِ
Abu Hurayrah zei: “Mijn moeder zei: ‘O boodschapper van Allaah, doe een smeekbede bij Allaah voor uw werker Anas.’ Hij zei: ‘O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem gegeven heeft.’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ أَبِي الأَسْوَدِ، حَدَّثَنَا حَرَمِيٌّ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَتْ أُمِّي يَا رَسُولَ اللَّهِ خَادِمُكَ أَنَسٌ ادْعُ اللَّهَ لَهُ. قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ".
Hoofdstuk (27): Smeekbedes bij tegenspoed
(٢٧) باب الدُّعَاءِ عِنْدَ الْكَرْبِ
Ibn ‘Abbaas zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei bij tegenspoed: ‘Er is geen ware god (die het verdient om aanbeden te worden) behalve Allaah, de Geweldige, de Verdraagzame. Er is geen ware god (die het verdient om aanbeden te worden) behalve Allaah, de Heer van de hemelen en de aarde, de Heer van de Geweldige Troon.’”
حَدَّثَنَا مُسْلِمُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، حَدَّثَنَا قَتَادَةُ، عَنْ أَبِي الْعَالِيَةِ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يَدْعُو عِنْدَ الْكَرْبِ " لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ الْعَظِيمُ الْحَلِيمُ، لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ رَبُّ السَّمَوَاتِ وَالأَرْضِ، رَبُّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ ".
Ibn ‘Abbaas zei: “De boodschapper van Allaah zei bij tegenspoed: ‘Er is geen ware god (die het verdient om aanbeden te worden) behalve Allaah, de Geweldige, de Verdraagzame. Er is geen ware god (die het verdient om aanbeden te worden) behalve Allaah, de Heer van de Geweldige Troon. Er is geen ware god (die het verdient om aanbeden te worden) behalve Allaah, de Heer van de hemelen, en de Heer van de aarde, en de Heer van de Edele Troon.’”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ هِشَامِ بْنِ أَبِي عَبْدِ اللَّهِ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَبِي الْعَالِيَةِ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ، أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَقُولُ عِنْدَ الْكَرْبِ " لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ الْعَظِيمُ الْحَلِيمُ، لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ رَبُّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ، لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ رَبُّ السَّمَوَاتِ، وَرَبُّ الأَرْضِ، وَرَبُّ الْعَرْشِ الْكَرِيمِ ". وَقَالَ وَهْبٌ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ عَنْ قَتَادَةَ مِثْلَهُ.
Hoofdstuk (28): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٢٨) باب التَّعَوُّذِ مِنْ جَهْدِ الْبَلاَءِ
Abu Hurayrah zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zocht bescherming tegen rampzalige beproevingen, tegen het bereiken van de ondergang, tegen de slechte uitkomst van wat geordend is en tegen het leedvermaak van de vijanden.” Soufyan, de overleveraar, zei: “De overlevering somt drie zaken op en ik heb er één aan toegevoegd, maar ik weet niet welke die is.”
حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، حَدَّثَنِي سُمَىٌّ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَتَعَوَّذُ مِنْ جَهْدِ الْبَلاَءِ، وَدَرَكِ الشَّقَاءِ، وَسُوءِ الْقَضَاءِ، وَشَمَاتَةِ الأَعْدَاءِ. قَالَ سُفْيَانُ الْحَدِيثُ ثَلاَثٌ زِدْتُ أَنَا وَاحِدَةً، لاَ أَدْرِي أَيَّتُهُنَّ هِيَ.
Hoofdstuk (29): De smeekbede van de profeet صلى الله عليه وسلم: “O Allaah, het hoogste gezelschap.”
(٢٩) باب دُعَاءِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُمَّ الرَّفِيقَ الأَعْلَى ".
‘Aisha zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei terwijl hij gezond was: ‘Geen profeet komt te overlijden tot hij zijn plek in het Paradijs ziet, daarna wordt hem de keuze gegeven.’ Toen hij ziek werd en zijn hoofd was op mijn dij, viel hij een poosje flauw, daarna ontwaakte hij en richtte hij z’n blik naar het plafond, vervolgens zei hij: ‘O Allaah, het hoogste gezelschap.’ Ik zei: ‘Hij heeft ons dus niet gekozen,’ en ik wist dat dit hetgeen was hij verteld had in gezonde staat.” Ze zei: “En dit was het laatste wat hij gezegd had: ‘O Allaah, het hoogste gezelschap.’”
حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ عُفَيْرٍ، قَالَ حَدَّثَنِي اللَّيْثُ، قَالَ حَدَّثَنِي عُقَيْلٌ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، أَخْبَرَنِي سَعِيدُ بْنُ الْمُسَيَّبِ، وَعُرْوَةُ بْنُ الزُّبَيْرِ، فِي رِجَالٍ مِنْ أَهْلِ الْعِلْمِ أَنَّ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ وَهْوَ صَحِيحٌ " لَنْ يُقْبَضَ نَبِيٌّ قَطُّ حَتَّى يَرَى مَقْعَدَهُ مِنَ الْجَنَّةِ ثُمَّ يُخَيَّرُ ". فَلَمَّا نَزَلَ بِهِ وَرَأْسُهُ عَلَى فَخِذِي، غُشِيَ عَلَيْهِ سَاعَةً، ثُمَّ أَفَاقَ فَأَشْخَصَ بَصَرَهُ إِلَى السَّقْفِ ثُمَّ قَالَ " اللَّهُمَّ الرَّفِيقَ الأَعْلَى ". قُلْتُ إِذًا لاَ يَخْتَارُنَا، وَعَلِمْتُ أَنَّهُ الْحَدِيثُ الَّذِي كَانَ يُحَدِّثُنَا، وَهْوَ صَحِيحٌ. قَالَتْ فَكَانَتْ تِلْكَ آخِرَ كَلِمَةٍ تَكَلَّمَ بِهَا " اللَّهُمَّ الرَّفِيقَ الأَعْلَى ".
Hoofdstuk (30): De smeekbede om dood of leven
(٣٠) باب الدُّعَاءِ بِالْمَوْتِ وَالْحَيَاةِ
Qays zei: “Ik bezocht Khabbab en hij had zeven keer al-iktiwa gedaan. Hij zei: ‘Als de boodschapper van Allaah ons niet verboden had om dua te doen voor de dood, dan had ik het gedaan.’”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ إِسْمَاعِيلَ، عَنْ قَيْسٍ، قَالَ أَتَيْتُ خَبَّابًا وَقَدِ اكْتَوَى سَبْعًا قَالَ لَوْلاَ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم نَهَانَا أَنْ نَدْعُوَ بِالْمَوْتِ لَدَعَوْتُ بِهِ.
Qays zei: “Ik bezocht Khabbab en hij had zeven keer iktiwa gedaan bij zijn buik. Ik hoorde hem zeggen: ‘Als de boodschapper van Allaah ons niet verboden had om dua te doen voor de dood, dan had ik het gedaan.’”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنَا يَحْيَى، عَنْ إِسْمَاعِيلَ، قَالَ حَدَّثَنِي قَيْسٌ، قَالَ أَتَيْتُ خَبَّابًا وَقَدِ اكْتَوَى سَبْعًا فِي بَطْنِهِ فَسَمِعْتُهُ يَقُولُ لَوْلاَ أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم نَهَانَا أَنْ نَدْعُوَ بِالْمَوْتِ لَدَعَوْتُ بِهِ.
Anas zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: ‘Laat niemand van jullie de dood wensen door iets slechts wat hem getroffen heeft. En als hij toch de dood wenst, laat hem dan zeggen: ‘O Allaah, laat mij leven zolang het leven beter voor me is, en laat me overlijden zolang de dood beter voor me is.’”
حَدَّثَنَا ابْنُ سَلاَمٍ، أَخْبَرَنَا إِسْمَاعِيلُ ابْنُ عُلَيَّةَ، عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ بْنِ صُهَيْبٍ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " لاَ يَتَمَنَّيَنَّ أَحَدٌ مِنْكُمُ الْمَوْتَ لِضُرٍّ نَزَلَ بِهِ، فَإِنْ كَانَ لاَ بُدَّ مُتَمَنِّيًا لِلْمَوْتِ فَلْيَقُلِ اللَّهُمَّ أَحْيِنِي مَا كَانَتِ الْحَيَاةُ خَيْرًا لِي، وَتَوَفَّنِي إِذَا كَانَتِ الْوَفَاةُ خَيْرًا لِي ".
Hoofdstuk (31): Smeekbedes van zegeningen voor kinderen en het aaien over hun hoofden
(٣١) باب الدُّعَاءِ لِلصِّبْيَانِ بِالْبَرَكَةِ وَمَسْحِ رُءُوسِهِمْ
[Introductie]: Binnenkort, in Shā Allāh!
وَقَالَ أَبُو مُوسَى وُلِدَ لِي غُلاَمٌ، وَدَعَا لَهُ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ بِالْبَرَكَةِ.
as-Saa’ib ibn Yazied zei: “Mijn tante bracht me naar de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم en zei: ‘O boodschapper van Allaah, mijn neefje is ziek.’ Hierop aaide hij mijn hoofd en deed smeekbedes om mij te zegenen. Daarna verrichte hij wodoe, en ik dronk van zijn wodoe-water. Vervolgens ging ik achter zijn rug staan en zag ik de zegel van het profeetschap tussen zijn schouders als het ei van een patrijs.”
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا حَاتِمٌ، عَنِ الْجَعْدِ بْنِ عَبْدِ الرَّحْمَنِ، قَالَ سَمِعْتُ السَّائِبَ بْنَ يَزِيدَ، يَقُولُ ذَهَبَتْ بِي خَالَتِي إِلَى رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَقَالَتْ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّ ابْنَ أُخْتِي وَجِعٌ. فَمَسَحَ رَأْسِي، وَدَعَا لِي بِالْبَرَكَةِ، ثُمَّ تَوَضَّأَ فَشَرِبْتُ مِنْ وَضُوئِهِ، ثُمَّ قُمْتُ خَلْفَ ظَهْرِهِ، فَنَظَرْتُ إِلَى خَاتَمِهِ بَيْنَ كَتِفَيْهِ مِثْلَ زِرِّ الْحَجَلَةِ.
Abu ‘Aqiel zei: "Dat zijn opa ‘Abdullah ibn Hisham hem van of naar de markt bracht en voedsel kocht. Hij kwam vervolgens Ibn az-Zubayr en ibn ‘Umar tegen, zij zeiden toen: ‘Laat ons jouw partners zijn (in het voedsel dat je hebt gekocht), want de profeet صلى الله عليه وسلم heeft smeekbedes van zegeningen voor jou gedaan.’ Het kwam dan wel eens voor dat hij de volledige lading van een kameel verdiende. Die stuurde hij dan naar huis."
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ يُوسُفَ، حَدَّثَنَا ابْنُ وَهْبٍ، حَدَّثَنَا سَعِيدُ بْنُ أَبِي أَيُّوبَ، عَنْ أَبِي عَقِيلٍ، أَنَّهُ كَانَ يَخْرُجُ بِهِ جَدُّهُ عَبْدُ اللَّهِ بْنُ هِشَامٍ مِنَ السُّوقِ أَوْ إِلَى السُّوقِ فَيَشْتَرِي الطَّعَامَ، فَيَلْقَاهُ ابْنُ الزُّبَيْرِ وَابْنُ عُمَرَ فَيَقُولاَنِ أَشْرِكْنَا فَإِنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم قَدْ دَعَا لَكَ بِالْبَرَكَةِ. فَرُبَّمَا أَصَابَ الرَّاحِلَةَ كَمَا هِيَ، فَيَبْعَثُ بِهَا إِلَى الْمَنْزِلِ.
Ibn Shihaab zei: “Mahmoed ibn ar-Rabie’ vertelde mij, en hij was degene in wiens gezicht de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم, water uit hun put spuwde toen hij nog een kind was…”
حَدَّثَنَا عَبْدُ الْعَزِيزِ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، عَنْ صَالِحِ بْنِ كَيْسَانَ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي مَحْمُودُ بْنُ الرَّبِيعِ، وَهُوَ الَّذِي مَجَّ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فِي وَجْهِهِ وَهْوَ غُلاَمٌ مِنْ بِئْرِهِمْ.
Aisha zei: “Kinderen werden gebracht naar de profeet صلى الله عليه وسلم, waarna hij smeekbedes deed voor hen. Een kind werd gebracht, waarop hij urineerde op zijn kleding. Hij vroeg toen om water en bewaterde zijn kleding zonder het te wassen.”
حَدَّثَنَا عَبْدَانُ، أَخْبَرَنَا عَبْدُ اللَّهِ، أَخْبَرَنَا هِشَامُ بْنُ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يُؤْتَى بِالصِّبْيَانِ فَيَدْعُو لَهُمْ، فَأُتِيَ بِصَبِيٍّ فَبَالَ عَلَى ثَوْبِهِ، فَدَعَا بِمَاءٍ فَأَتْبَعَهُ إِيَّاهُ، وَلَمْ يَغْسِلْهُ.
Az-Zuhrie zei: “’Abdullah ibn Tha’labah vertelde mij, en hij was degene waarover de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم veegde, dat hij Sa’d ibn Abie Waqqaas het witr-gebed zag bidden met één rak’ah.”
حَدَّثَنَا أَبُو الْيَمَانِ، أَخْبَرَنَا شُعَيْبٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، قَالَ أَخْبَرَنِي عَبْدُ اللَّهُ بْنُ ثَعْلَبَةَ بْنِ صُعَيْرٍ ـ وَكَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَدْ مَسَحَ عَنْهُ ـ أَنَّهُ رَأَى سَعْدَ بْنَ أَبِي وَقَّاصٍ يُوتِرُ بِرَكْعَةٍ.
Hoofdstuk (32): De salaah uitspreken over de profeet صلى الله عليه وسلم
(٣٢) باب الصَّلاَةِ عَلَى النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم
‘Abdurrahman ibn Abie Layla zei: “Ka’b ibn ‘Udjrah ontmoette mij en zei: ‘Zal ik jou een cadeau geven? De profeetصلى الله عليه وسلم kwam naar ons en wij zeiden: ‘O boodschapper van Allaah, wij weten hoe we de vredesgroet over u uitspreken, maar hoe moeten we de salaah over u uitspreken?’ Hij zei: ‘Zeg: o Allaah, schenk Uw salaah aan Muhammad en de familie van Muhammad zoals U deze geschonken heeft aan de familie van Ibrahiem, U bent de Geprezene en Glorieuze. O Allaah, zegen Muhammad en de familie van Muhammad zoals U de familie van Ibrahiem heeft gezegend, U bent de Geprezene en Glorieuze.’”
حَدَّثَنَا آدَمُ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، حَدَّثَنَا الْحَكَمُ، قَالَ سَمِعْتُ عَبْدَ الرَّحْمَنِ بْنَ أَبِي لَيْلَى، قَالَ لَقِيَنِي كَعْبُ بْنُ عُجْرَةَ فَقَالَ أَلاَ أُهْدِي لَكَ هَدِيَّةً، إِنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم خَرَجَ عَلَيْنَا فَقُلْنَا يَا رَسُولَ اللَّهِ قَدْ عَلِمْنَا كَيْفَ نُسَلِّمُ عَلَيْكَ، فَكَيْفَ نُصَلِّي عَلَيْكَ قَالَ " فَقُولُوا اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى مُحَمَّدٍ، وَعَلَى آلِ مُحَمَّدٍ، كَمَا صَلَّيْتَ عَلَى آلِ إِبْرَاهِيمَ، إِنَّكَ حَمِيدٌ مَجِيدٌ، اللَّهُمَّ بَارِكْ عَلَى مُحَمَّدٍ، وَعَلَى آلِ مُحَمَّدٍ، كَمَا بَارَكْتَ عَلَى آلِ إِبْرَاهِيمَ، إِنَّكَ حَمِيدٌ مَجِيدٌ ".
Abu Sa’ied al-Gudrie zei: “Wij zeiden: ‘Dit is de vredesgroet (die we uitspreken) over u, maar hoe spreken we de salaah uit?’ Hij zei: ‘Zeg: o Allaah, schenk Uw salaah aan Muhammad, Uw dienaar en Uw boodschapper, zoals U deze geschonken heeft aan Ibrahiem. En zegen Muhammad en de familie van Muhammad zoals U Ibrahiem en de familie van Ibrahiem heeft gezegend.’”
حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ حَمْزَةَ، حَدَّثَنَا ابْنُ أَبِي حَازِمٍ، وَالدَّرَاوَرْدِيُّ، عَنْ يَزِيدَ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ خَبَّابٍ، عَنْ أَبِي سَعِيدٍ الْخُدْرِيِّ، قَالَ قُلْنَا يَا رَسُولَ اللَّهِ هَذَا السَّلاَمُ عَلَيْكَ، فَكَيْفَ نُصَلِّي قَالَ " قُولُوا اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى مُحَمَّدٍ عَبْدِكَ وَرَسُولِكَ، كَمَا صَلَّيْتَ عَلَى إِبْرَاهِيمَ، وَبَارِكْ عَلَى مُحَمَّدٍ وَعَلَى آلِ مُحَمَّدٍ، كَمَا بَارَكْتَ عَلَى إِبْرَاهِيمَ وَآلِ إِبْرَاهِيمَ ".
Hoofdstuk (33): Kan de salaat worden uitgesproken over iemand anders dan de profeet صلى الله عليه وسلم?
(٣٣) بَابُ هَلْ يُصَلَّى عَلَى غَيْرِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ
[Introductie]: En de uitspraak van Allaah تعالى: “En roep Allaah voor hen aan, want jouw smeekbede is een geruststelling voor hen” [9:103]
وَقَوْلُ اللَّهِ تَعَالَى: {وَصَلِّ عَلَيْهِمْ إِنَّ صَلاَتَكَ سَكَنٌ لَهُمْ}.
Ibn Abie Awfa zei: “Een man kwam naar de profeet صلى الله عليه وسلم met zijn aalmoezen. Hij (m.a.w. de profeet صلى الله عليه وسلم) zei: ‘O Allaah, schenk hem Uw salaah’ Toen kwam mijn vader naar hem met zijn aalmoezen, waarop hij zei: ‘O Allaah, schenk Uw salaah aan de familie van Abu Awfa.’”
حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ عَمْرِو بْنِ مُرَّةَ، عَنِ ابْنِ أَبِي أَوْفَى، قَالَ كَانَ إِذَا أَتَى رَجُلٌ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم بِصَدَقَتِهِ قَالَ " اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَيْهِ" فَأَتَاهُ أَبِي بِصَدَقَتِهِ فَقَالَ " اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى آلِ أَبِي أَوْفَى"
Abu Humayd as-Saa’idie zei: “Ze zeiden: ‘O boodschapper van Allaah, hoe spreken we de salaat over u uit?’ Hij zei: ‘Zeg: o Allaah, schenk Uw salaah aan Muhammad, zijn echtgenoten en zijn nakomelingen zoals U deze geschonken heeft aan de familie van Ibrahiem. En zegen Muhammad, zijn echtgenoten en nakomelingen zoals U de familie van Ibrahiem heeft gezegend, U bent de Geprezene en Glorieuze’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ أَبِي بَكْرٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَمْرِو بْنِ سُلَيْمٍ الزُّرَقِيِّ، قَالَ أَخْبَرَنِي أَبُو حُمَيْدٍ السَّاعِدِيُّ، أَنَّهُمْ قَالُوا يَا رَسُولَ اللَّهِ كَيْفَ نُصَلِّي عَلَيْكَ قَالَ " قُولُوا اللَّهُمَّ صَلِّ عَلَى مُحَمَّدٍ وَأَزْوَاجِهِ وَذُرِّيَّتِهِ، كَمَا صَلَّيْتَ عَلَى آلِ إِبْرَاهِيمَ، وَبَارِكْ عَلَى مُحَمَّدٍ وَأَزْوَاجِهِ وَذُرِّيَّتِهِ، كَمَا بَارَكْتَ عَلَى آلِ إِبْرَاهِيمَ، إِنَّكَ حَمِيدٌ مَجِيدٌ ".
Hoofdstuk (34): de uitspraak van de profeet صلى الله عليه وسلم: “Wie ik geschaad heb, laat het voor hem een zuivering en genade zijn.”
(٣٤) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم {مَنْ آذَيْتُهُ فَاجْعَلْهُ لَهُ زَكَاةً وَرَحْمَةً}
Abu Hurayrah zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “O Allaah, elke gelovige die ik beledigd heb, laat het voor hem middel van toenadering tot U zijn op de Opstandingsdag.”
حَدَّثَنَا أَحْمَدُ بْنُ صَالِحٍ، حَدَّثَنَا ابْنُ وَهْبٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي يُونُسُ، عَنِ ابْنِ شِهَابٍ، قَالَ أَخْبَرَنِي سَعِيدُ بْنُ الْمُسَيَّبِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّهُ سَمِعَ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " اللَّهُمَّ فَأَيُّمَا مُؤْمِنٍ سَبَبْتُهُ فَاجْعَلْ ذَلِكَ لَهُ قُرْبَةً إِلَيْكَ يَوْمَ الْقِيَامَةِ ".
Hoofdstuk (35): : toevlucht zoeken tegen fitan.
(٣٥) باب التَّعَوُّذِ مِنَ الْفِتَنِ
Anas zei: “Ze stelden de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم vragen totdat ze hem (te)veel vroegen, waarna hij boos werd en de minbar opging. Hij zei: ‘Wat jullie mij ook vragen vandaag, ik zal het voor jullie verduidelijken.’ Hierop keek ik rechts en links van mij, en ik zag een man huilen met zijn hoofd in zijn gewaad. Plots kwam een man die in ruzies met andere mannen vernoemd werd naar een ander dan zijn vader, hij zei: ‘O boodschapper van Allaah, wie is mijn vader?’ Hij zei: ‘Hudhaafah.’ Toen zei ‘Umar: ‘We zijn tevreden met Allaah als Heer, met de islam als religie en met Muhammad صلى الله عليه وسلم als boodschapper. We zoeken toevlucht bij Allaah tegen fitan.’ Hierop zei de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم: ‘Ik heb geen goeds en kwaads gezien zoals vandaag; het Paradijs en de Hel zijn aan mij laten zien totdat ik deze achter de muur zag.’”
حَدَّثَنَا حَفْصُ بْنُ عُمَرَ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، عَنْ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه سَأَلُوا رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم حَتَّى أَحْفَوْهُ الْمَسْأَلَةَ فَغَضِبَ فَصَعِدَ الْمِنْبَرَ فَقَالَ " لاَ تَسْأَلُونِي الْيَوْمَ عَنْ شَىْءٍ إِلاَّ بَيَّنْتُهُ لَكُمْ ". فَجَعَلْتُ أَنْظُرُ يَمِينًا وَشِمَالاً، فَإِذَا كُلُّ رَجُلٍ لاَفٌّ رَأْسَهُ فِي ثَوْبِهِ يَبْكِي، فَإِذَا رَجُلٌ كَانَ إِذَا لاَحَى الرِّجَالَ يُدْعَى لِغَيْرِ أَبِيهِ فَقَالَ يَا رَسُولَ اللَّهِ مَنْ أَبِي قَالَ " حُذَافَةُ "، ثُمَّ أَنْشَأَ عُمَرُ فَقَالَ رَضِينَا بِاللَّهِ رَبًّا، وَبِالإِسْلاَمِ دِينًا، وَبِمُحَمَّدٍ صلى الله عليه وسلم رَسُولاً، نَعُوذُ بِاللَّهِ مِنَ الْفِتَنِ. فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَا رَأَيْتُ فِي الْخَيْرِ وَالشَّرِّ كَالْيَوْمِ قَطُّ، إِنَّهُ صُوِّرَتْ لِي الْجَنَّةُ وَالنَّارُ حَتَّى رَأَيْتُهُمَا وَرَاءَ الْحَائِطِ ". وَكَانَ قَتَادَةُ يَذْكُرُ عِنْدَ الْحَدِيثِ هَذِهِ الآيَةَ {يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُوا لاَ تَسْأَلُوا عَنْ أَشْيَاءَ إِنْ تُبْدَ لَكُمْ تَسُؤْكُمْ}.
Hoofdstuk (36): Toevlucht zoeken tegen de overmacht van mannen
(٣٦) باب التَّعَوُّذِ مِنْ غَلَبَةِ الرِّجَالِ
Anas zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei tegen Abu Talha: ‘Zoek een jongen van jullie jongens die mij kan dienen.’ Hierop bracht Abu Talha mij, ik zat achterop bij hem. Ik bediende toen de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم elke keer als hij ergens ging, ik hoorde hem vaak zeggen: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen zorgen en verdriet, onkunde en luiheid, gierigheid en lafheid, en overweldigende schulden en mannen.’ Ik bleef hem dienen tot we terugkwamen van Khaybar, en hij kwam met Safiyyah bint Huyayy die hij had verkozen. Ik zag dat hij achter hem een kleed klaarmaakte, waarna hij haar achter hem liet zitten. Totdat we bij as-Sahba aankwamen, daar maakte hij Hays in een leren kleedje; hij stuurde me om andere mannen uit te nodigen en ze kwamen eten. Dit was de maaltijd van de consummatie. Toen ging hij verder tot hij Uhud zag. Hij zei: ‘Dit is een berg die van ons houdt en waar wij van houden.’ Toen hij al-Madinah naderde zei hij: ‘O Allaah, ik maak hetgeen zich tussen de twee bergen bevindt gewijd, zoals Ibrahiem Mekka gewijd heeft gemaakt. O Allaah, zegen voor hen in hun mudd en hun saa’.’”
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ جَعْفَرٍ، عَنْ عَمْرِو بْنِ أَبِي عَمْرٍو، مَوْلَى الْمُطَّلِبِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ حَنْطَبٍ أَنَّهُ سَمِعَ أَنَسَ بْنَ مَالِكٍ، يَقُولُ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم لأَبِي طَلْحَةَ " الْتَمِسْ لَنَا غُلاَمًا مِنْ غِلْمَانِكُمْ يَخْدُمُنِي ". فَخَرَجَ بِي أَبُو طَلْحَةَ يُرْدِفُنِي وَرَاءَهُ، فَكُنْتُ أَخْدُمُ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كُلَّمَا نَزَلَ، فَكُنْتُ أَسْمَعُهُ يُكْثِرُ أَنْ يَقُولَ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْهَمِّ وَالْحَزَنِ، وَالْعَجْزِ وَالْكَسَلِ، وَالْبُخْلِ وَالْجُبْنِ، وَضَلَعِ الدَّيْنِ، وَغَلَبَةِ الرِّجَالِ ". فَلَمْ أَزَلْ أَخْدُمُهُ حَتَّى أَقْبَلْنَا مِنْ خَيْبَرَ، وَأَقْبَلَ بِصَفِيَّةَ بِنْتِ حُيَىٍّ قَدْ حَازَهَا، فَكُنْتُ أَرَاهُ يُحَوِّي وَرَاءَهُ بِعَبَاءَةٍ أَوْ كِسَاءٍ ثُمَّ يُرْدِفُهَا وَرَاءَهُ حَتَّى إِذَا كُنَّا بِالصَّهْبَاءِ صَنَعَ حَيْسًا فِي نِطَعٍ، ثُمَّ أَرْسَلَنِي فَدَعَوْتُ رِجَالاً فَأَكَلُوا، وَكَانَ ذَلِكَ بِنَاءَهُ بِهَا، ثُمَّ أَقْبَلَ حَتَّى بَدَا لَهُ أُحُدٌ قَالَ " هَذَا جُبَيْلٌ يُحِبُّنَا وَنُحِبُّهُ ". فَلَمَّا أَشْرَفَ عَلَى الْمَدِينَةِ قَالَ " اللَّهُمَّ إِنِّي أُحَرِّمُ مَا بَيْنَ جَبَلَيْهَا مِثْلَ مَا حَرَّمَ بِهِ إِبْرَاهِيمُ مَكَّةَ، اللَّهُمَّ بَارِكْ لَهُمْ فِي مُدِّهِمْ وَصَاعِهِمْ ".
Hoofdstuk (37): Toevlucht zoeken tegen de bestraffing van het graf
(٣٧) باب التَّعَوُّذِ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ
Umm Khalid bint Khalid zei: “Ik hoorde de profeet صلى الله عليه وسلم toevlucht zoeken tegen de bestraffing van het graf.”
حَدَّثَنَا الْحُمَيْدِيُّ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، حَدَّثَنَا مُوسَى بْنُ عُقْبَةَ، قَالَ سَمِعْتُ أُمَّ خَالِدٍ بِنْتَ خَالِدٍ ـ قَالَ وَلَمْ أَسْمَعْ أَحَدًا سَمِعَ مِنَ النَّبِيِّ، صلى الله عليه وسلم غَيْرَهَا ـ قَالَتْ سَمِعْتُ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم يَتَعَوَّذُ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ.
Mus’ab zei “Sa’d was gewoon vijf zaken te bevelen en hij vertelde dat de profeet صلى الله عليه وسلم hiermee beval: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen gierigheid, ik zoek toevlucht bij U tegen lafheid, ik zoek toevlucht bij U tegen het teruggebracht worden naar de meest verachtelijke (vorm van) ouderdom, ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van het wereldse leven – oftewel de beproeving van ad-Dadjaal – en ik zoek toevlucht bij U tegen de bestraffing van het graf.’”
حَدَّثَنَا آدَمُ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْمَلِكِ، عَنْ مُصْعَبٍ، كَانَ سَعْدٌ يَأْمُرُ بِخَمْسٍ وَيَذْكُرُهُنَّ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم أَنَّهُ كَانَ يَأْمُرُ بِهِنَّ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْبُخْلِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْجُبْنِ، وَأَعُوذُ بِكَ أَنْ أُرَدَّ إِلَى أَرْذَلِ الْعُمُرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا يَعْنِي فِتْنَةَ الدَّجَّالِ وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ ".
‘Aisha zei: “Twee oude vrouwen van de joden van al-Madinah kwamen bij mij binnen, ze zeiden tegen mij: ‘Voorzeker, de bewoners van het graf worden bestraft in hun graven.’ Ik geloofde hen niet en ik kon hen niet goed geloven. Zij vertrokken en de profeet صلى الله عليه وسلم kwam toen bij me binnen. Ik zei tegen hem: ‘O boodschapper van Allaah, twee oude vrouwen…’ En ik vertelde hem erover. Toen zei hij: ‘Ze hebben de waarheid gesproken: ze worden gestraft in hun graven met een bestraffing die alle dieren kunnen horen.’ Sindsdien zag ik hem in elk gebed toevlucht zoeken tegen de bestraffing van het graf.”
حَدَّثَنَا عُثْمَانُ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ، حَدَّثَنَا جَرِيرٌ، عَنْ مَنْصُورٍ، عَنْ أَبِي وَائِلٍ، عَنْ مَسْرُوقٍ، عَنْ عَائِشَةَ، قَالَتْ دَخَلَتْ عَلَىَّ عَجُوزَانِ مِنْ عُجُزِ يَهُودِ الْمَدِينَةِ فَقَالَتَا لِي إِنَّ أَهْلَ الْقُبُورِ يُعَذَّبُونَ فِي قُبُورِهِمْ، فَكَذَّبْتُهُمَا، وَلَمْ أُنْعِمْ أَنْ أُصَدِّقَهُمَا، فَخَرَجَتَا وَدَخَلَ عَلَىَّ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم فَقُلْتُ لَهُ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّ عَجُوزَيْنِ وَذَكَرْتُ لَهُ، فَقَالَ " صَدَقَتَا، إِنَّهُمْ يُعَذَّبُونَ عَذَابًا تَسْمَعُهُ الْبَهَائِمُ كُلُّهَا ". فَمَا رَأَيْتُهُ بَعْدُ فِي صَلاَةٍ إِلاَّ تَعَوَّذَ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ.
Hoofdstuk (38): Toevlucht zoeken tegen de beproeving van het leven en de dood
(٣٨) باب التَّعَوُّذِ مِنْ فِتْنَةِ الْمَحْيَا وَالْمَمَاتِ
Anas ibn Maalik zei: “De profeet van Allaah صلى الله عليه وسلم zei gewoonlijk: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen onvermogen, luiheid, lafheid en ouderdom, en ik zoek toevlucht bij U tegen de bestraffing van het graf en ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van het leven en de dood.’”
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا الْمُعْتَمِرُ، قَالَ سَمِعْتُ أَبِي قَالَ، سَمِعْتُ أَنَسَ بْنَ مَالِكٍ ـ رضى الله عنه ـ يَقُولُ كَانَ نَبِيُّ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْعَجْزِ وَالْكَسَلِ، وَالْجُبْنِ وَالْهَرَمِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْمَحْيَا وَالْمَمَاتِ ".
Hoofdstuk (39): Toevlucht zoeken tegen zondigheid en schuldenlast
(٣٩) باب التَّعَوُّذِ مِنَ الْمَأْثَمِ وَالْمَغْرَمِ
`Aisha zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei gewoonlijk: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen luiheid en ouderdom, tegen zondigheid en schuldenlast, tegen de beproeving van het graf en de bestraffing van het graf, tegen de beproeving van het vuur en de bestraffing van het hellevuur, tegen de beproeving van rijkdom en ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van armoede, en ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van al-Masieh al-Dadjaal. O Allaah, was mijn zondes van mij af met het water van sneeuw en hagel, en zuiver mijn hart van zondes zoals U een wit gewaad hebt gezuiverd van viezigheid. En verwijder tussen mij en mijn zondes zoals U tussen het oosten en westen hebt verwijderd.’”
حَدَّثَنَا مُعَلَّى بْنُ أَسَدٍ، حَدَّثَنَا وُهَيْبٌ، عَنْ هِشَامِ بْنِ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْكَسَلِ وَالْهَرَمِ، وَالْمَأْثَمِ وَالْمَغْرَمِ، وَمِنْ فِتْنَةِ الْقَبْرِ وَعَذَابِ الْقَبْرِ، وَمِنْ فِتْنَةِ النَّارِ وَعَذَابِ النَّارِ، وَمِنْ شَرِّ فِتْنَةِ الْغِنَى، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْفَقْرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْمَسِيحِ الدَّجَّالِ، اللَّهُمَّ اغْسِلْ عَنِّي خَطَايَاىَ بِمَاءِ الثَّلْجِ وَالْبَرَدِ، وَنَقِّ قَلْبِي مِنَ الْخَطَايَا، كَمَا نَقَّيْتَ الثَّوْبَ الأَبْيَضَ مِنَ الدَّنَسِ، وَبَاعِدْ بَيْنِي وَبَيْنَ خَطَايَاىَ كَمَا بَاعَدْتَ بَيْنَ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ ".
Hoofdstuk (40): Toevlucht zoeken tegen lafheid en luiheid
(٤٠) باب الاِسْتِعَاذَةِ مِنَ الْجُبْنِ وَالْكَسَلِ
[Introductie]: kusālā en kasālā zijn één.
كُسَالَى وَكَسَالَى وَاحِدٌ
Anas ibn Malik zei: “De profeet ﷺ zei gewoonlijk: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen zorgen en verdriet, tegen onvermogen en luiheid, tegen lafheid en gierigheid, en tegen overweldigende schulden en mannen."
حَدَّثَنَا خَالِدُ بْنُ مَخْلَدٍ، حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ، قَالَ حَدَّثَنِي عَمْرُو بْنُ أَبِي عَمْرٍو، قَالَ سَمِعْتُ أَنَسًا، قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْهَمِّ وَالْحَزَنِ، وَالْعَجْزِ وَالْكَسَلِ، وَالْجُبْنِ وَالْبُخْلِ، وَضَلَعِ الدَّيْنِ، وَغَلَبَةِ الرِّجَالِ ".
Hoofdstuk (41): Toevlucht zoeken tegen gierigheid
(٤١) باب التَّعَوُّذِ مِنَ الْبُخْلِ. الْبُخْلُ وَالْبَخَلُ وَاحِدٌ، مِثْلُ الْحُزْنِ وَالْحَزَنِ
Mus`ab ibn Sa`d zei: Sa’d ibn Abie Waqqaas رضى هللا عنه beval de volgende vijf uitspraken en leverde deze over van de profeet ﷺ: ’O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen gierigheid, ik zoek toevlucht bij U tegen lafheid, ik zoek toevlucht bij U tegen dat ik teruggebracht word naar de meest verachtelijke (vorm van) ouderdom, ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van het wereldse leven en ik zoek toevlucht bij U tegen de bestraffing van het graf.'
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنِي غُنْدَرٌ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ بْنِ عُمَيْرٍ، عَنْ مُصْعَبِ بْنِ سَعْدٍ، عَنْ سَعْدِ بْنِ أَبِي وَقَّاصٍ ـ رضى الله عنه ـ كَانَ يَأْمُرُ بِهَؤُلاَءِ الْخَمْسِ، وَيُحَدِّثُهُنَّ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْبُخْلِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْجُبْنِ، وَأَعُوذُ بِكَ أَنْ أُرَدَّ إِلَى أَرْذَلِ الْعُمُرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ ".
Hoofdstuk (42): Toevlucht zoeken tegen de meest verachtelijke (vorm van) ouderdom
(٤٢) باب التَّعَوُّذِ مِنْ أَرْذَلِ الْعُمُرِ. {أَرَاذِلُنَا} أَسْقَاطُنَا
Anas ibn Malik zei: De boodschapper van Allaah ﷺ zocht gewoonlijk toevlucht en zei: ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen luiheid, ik zoek toevlucht bij U tegen lafheid, ik zoek toevlucht bij U tegen ouderdom en ik zoek toevlucht bij U tegen gierigheid.'
حَدَّثَنَا أَبُو مَعْمَرٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَارِثِ، عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ بْنِ صُهَيْبٍ، عَنْ أَنَسِ بْنِ مَالِكٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كَانَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم يَتَعَوَّذُ يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْكَسَلِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْجُبْنِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْهَرَمِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْبُخْلِ ".
Hoofdstuk (43): de smeekbede voor het verwijderen van een (algemene) epidemie of ziekte
(٤٣) باب الدُّعَاءِ بِرَفْعِ الْوَبَاءِ وَالْوَجَعِ
`Aisha zei: De profeet ﷺ zei: “O Allaah, maak Medina geliefd bij ons zoals U Mekka geliefd heeft gemaakt bij ons, of meer. En verplaats haar koorts naar al-Djuhfa. O Allaah, zegen voor ons in haar mudd en saa’.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ يُوسُفَ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، عَنْ هِشَامِ بْنِ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُمَّ حَبِّبْ إِلَيْنَا الْمَدِينَةَ، كَمَا حَبَّبْتَ إِلَيْنَا مَكَّةَ أَوْ أَشَدَّ، وَانْقُلْ حُمَّاهَا إِلَى الْجُحْفَةِ، اللَّهُمَّ بَارِكْ لَنَا فِي مُدِّنَا وَصَاعِنَا ".
‘Amir ibn Sa’d zei: Zijn vader zei: “De boodschapper van Allaah ﷺ kwam bij mij op ziekenbezoek tijdens de afscheidsbedevaart. Ik naderde haast de dood vanwege mijn ziekte. Ik zei: ‘O boodschapper van Allaah, u ziet hoe ziek ik ben geworden; ik heb veel geld en ik heb slechts één dochter die van me zal erven, dus zal ik twee derde van mijn geld uitgeven aan liefdadigheid?’ Hij zei: ‘Nee.’ Ik zei: ‘De helft dan?’ Hij zei: ‘Een derde is veel, dat jij je erfgenamen rijk achterlaat is beter dan dat je ze afhankelijk van anderen achterlaat. En je wordt beloond voor alles wat je omwille van Allaah uitgeeft, zelfs hetgeen je in de mond van je vrouw plaatst.’ Ik vroeg: ‘Zal ik achterblijven na mijn metgezellen?’ Hij zei: ‘Als je achterblijft, waarna je daden verricht omwille van het Gezicht van Allaah, dan zul je daarmee in rang en verhevenheid stijgen. En wellicht zul je blijven leven opdat een volk middels jouw gebaat zal worden en anderen geschaad zullen worden. O Allaah, vervul voor mijn metgezellen hun hidjrah en laat hen niet terugkeren op hun hielen. De ongelukkige is echter Sa’d ibn Khawlah.’” Sa’d zei: “De profeet ﷺ betreurde het dat hij zou overlijden in Mekkah.”
حَدَّثَنَا مُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ، حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ سَعْدٍ، أَخْبَرَنَا ابْنُ شِهَابٍ، عَنْ عَامِرِ بْنِ سَعْدٍ، أَنَّ أَبَاهُ، قَالَ عَادَنِي رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فِي حَجَّةِ الْوَدَاعِ مِنْ شَكْوَى، أَشْفَيْتُ مِنْهَا عَلَى الْمَوْتِ، فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ بَلَغَ بِي مَا تَرَى مِنَ الْوَجَعِ، وَأَنَا ذُو مَالٍ، وَلاَ يَرِثُنِي إِلاَّ ابْنَةٌ لِي وَاحِدَةٌ، أَفَأَتَصَدَّقُ بِثُلُثَىْ مَالِي قَالَ " لاَ ". قُلْتُ فَبِشَطْرِهِ قَالَ " الثُّلُثُ كَثِيرٌ، إِنَّكَ أَنْ تَذَرَ وَرَثَتَكَ أَغْنِيَاءَ، خَيْرٌ مِنْ أَنْ تَذَرَهُمْ عَالَةً يَتَكَفَّفُونَ النَّاسَ، وَإِنَّكَ لَنْ تُنْفِقَ نَفَقَةً تَبْتَغِي بِهَا وَجْهَ اللَّهِ، إِلاَّ أُجِرْتَ، حَتَّى مَا تَجْعَلُ فِي فِي امْرَأَتِكَ ". قُلْتُ أَأُخَلَّفُ بَعْدَ أَصْحَابِي قَالَ " إِنَّكَ لَنْ تُخَلَّفَ فَتَعْمَلَ عَمَلاً تَبْتَغِي بِهِ وَجْهَ اللَّهِ، إِلاَّ ازْدَدْتَ دَرَجَةً وَرِفْعَةً وَلَعَلَّكَ تُخَلَّفُ حَتَّى يَنْتَفِعَ بِكَ أَقْوَامٌ، وَيُضَرَّ بِكَ آخَرُونَ، اللَّهُمَّ أَمْضِ لأَصْحَابِي هِجْرَتَهُمْ، وَلاَ تَرُدَّهُمْ عَلَى أَعْقَابِهِمْ، لَكِنِ الْبَائِسُ سَعْدُ ابْنُ خَوْلَةَ ". قَالَ سَعْدٌ رَثَى لَهُ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم مِنْ أَنْ تُوُفِّيَ بِمَكَّةَ.
Hoofdstuk (44): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٤٤) باب الاِسْتِعَاذَةِ مِنْ أَرْذَلِ الْعُمُرِ، وَمِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا وَفِتْنَةِ النَّارِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا إِسْحَاقُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، أَخْبَرَنَا الْحُسَيْنُ، عَنْ زَائِدَةَ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ، عَنْ مُصْعَبٍ، عَنْ أَبِيهِ، قَالَ تَعَوَّذُوا بِكَلِمَاتٍ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يَتَعَوَّذُ بِهِنَّ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْجُبْنِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْبُخْلِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ أَنْ أُرَدَّ إِلَى أَرْذَلِ الْعُمُرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا، وَعَذَابِ الْقَبْرِ ".
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا يَحْيَى بْنُ مُوسَى، حَدَّثَنَا وَكِيعٌ، حَدَّثَنَا هِشَامُ بْنُ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْكَسَلِ وَالْهَرَمِ وَالْمَغْرَمِ وَالْمَأْثَمِ، اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنْ عَذَابِ النَّارِ وَفِتْنَةِ النَّارِ وَعَذَابِ الْقَبْرِ، وَشَرِّ فِتْنَةِ الْغِنَى، وَشَرِّ فِتْنَةِ الْفَقْرِ، وَمِنْ شَرِّ فِتْنَةِ الْمَسِيحِ الدَّجَّالِ، اللَّهُمَّ اغْسِلْ خَطَايَاىَ بِمَاءِ الثَّلْجِ وَالْبَرَدِ، وَنَقِّ قَلْبِي مِنَ الْخَطَايَا، كَمَا يُنَقَّى الثَّوْبُ الأَبْيَضُ مِنَ الدَّنَسِ، وَبَاعِدْ بَيْنِي وَبَيْنَ خَطَايَاىَ كَمَا بَاعَدْتَ بَيْنَ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ ".
Hoofdstuk (45): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٤٥) باب الاِسْتِعَاذَةِ مِنْ فِتْنَةِ الْغِنَى
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا مُوسَى بْنُ إِسْمَاعِيلَ، حَدَّثَنَا سَلاَّمُ بْنُ أَبِي مُطِيعٍ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ خَالَتِهِ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَتَعَوَّذُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ النَّارِ وَمِنْ عَذَابِ النَّارِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْقَبْرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ عَذَابِ الْقَبْرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْغِنَى، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْفَقْرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الْمَسِيحِ الدَّجَّالِ ".
Hoofdstuk (46): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٤٦) باب التَّعَوُّذِ مِنْ فِتْنَةِ الْفَقْرِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا مُحَمَّدٌ، أَخْبَرَنَا أَبُو مُعَاوِيَةَ، أَخْبَرَنَا هِشَامُ بْنُ عُرْوَةَ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يَقُولُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ النَّارِ وَعَذَابِ النَّارِ، وَفِتْنَةِ الْقَبْرِ وَعَذَابِ الْقَبْرِ، وَشَرِّ فِتْنَةِ الْغِنَى، وَشَرِّ فِتْنَةِ الْفَقْرِ، اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنْ شَرِّ فِتْنَةِ الْمَسِيحِ الدَّجَّالِ، اللَّهُمَّ اغْسِلْ قَلْبِي بِمَاءِ الثَّلْجِ وَالْبَرَدِ، وَنَقِّ قَلْبِي مِنَ الْخَطَايَا، كَمَا نَقَّيْتَ الثَّوْبَ الأَبْيَضَ مِنَ الدَّنَسِ، وَبَاعِدْ بَيْنِي وَبَيْنَ خَطَايَاىَ كَمَا بَاعَدْتَ بَيْنَ الْمَشْرِقِ وَالْمَغْرِبِ، اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْكَسَلِ وَالْمَأْثَمِ وَالْمَغْرَمِ ".
Hoofdstuk (47): de smeekbede voor veel bezittingen met zegeningen
(٤٧) باب الدُّعَاءِ بِكَثْرَةِ الْمَالِ وَالوَلَدِ مَعَ الْبَرَكَةِ
Anas zei: Umm Sulaym zei: “O boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم, Anas is uw werker. Roep Allaah aan voor hem.” Hij zei: “O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem geschonken heeft.”
حَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ بَشَّارٍ، حَدَّثَنَا غُنْدَرٌ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، قَالَ سَمِعْتُ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ، عَنْ أُمِّ سُلَيْمٍ، أَنَّهَا قَالَتْ يَا رَسُولَ اللَّهِ أَنَسٌ خَادِمُكَ ادْعُ اللَّهَ لَهُ قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ". وَعَنْ هِشَامِ بْنِ زَيْدٍ، سَمِعْتُ أَنَسَ بْنَ مَالِكٍ، مِثْلَهُ
Anas zei: Umm Sulaym zei (tegen de Profeet ﷺ): “Anas is uw werker.” Hij zei: “O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem geschonken heeft.”
حَدَّثَنَا أَبُو زَيْدٍ، سَعِيدُ بْنُ الرَّبِيعِ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، قَالَ سَمِعْتُ أَنَسًا ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَتْ أُمُّ سُلَيْمٍ أَنَسٌ خَادِمُكَ. قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ".
Hoofdstuk (47): de smeekbede voor veel nakomelingen met zegeningen
(٤٧) باب الدُّعَاءِ بِكَثْرَةِ الوَلَدِ مَعَ الْبَرَكَةِ
Anas zei: Umm Sulaym zei: “O boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم, Anas is uw werker. Roep Allaah aan voor hem.” Hij zei: “O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem geschonken heeft.”
حَدَّثَنِي مُحَمَّدُ بْنُ بَشَّارٍ، حَدَّثَنَا غُنْدَرٌ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، قَالَ سَمِعْتُ قَتَادَةَ، عَنْ أَنَسٍ، عَنْ أُمِّ سُلَيْمٍ، أَنَّهَا قَالَتْ يَا رَسُولَ اللَّهِ أَنَسٌ خَادِمُكَ ادْعُ اللَّهَ لَهُ قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ". وَعَنْ هِشَامِ بْنِ زَيْدٍ، سَمِعْتُ أَنَسَ بْنَ مَالِكٍ، مِثْلَهُ
Anas zei: Umm Sulaym zei (tegen de Profeet ﷺ): “Anas is uw werker.” Hij zei: “O Allaah, geef hem veel bezittingen en nakomelingen, en zegen voor hem in hetgeen U hem geschonken heeft.”
حَدَّثَنَا أَبُو زَيْدٍ، سَعِيدُ بْنُ الرَّبِيعِ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ قَتَادَةَ، قَالَ سَمِعْتُ أَنَسًا ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَتْ أُمُّ سُلَيْمٍ أَنَسٌ خَادِمُكَ. قَالَ " اللَّهُمَّ أَكْثِرْ مَالَهُ وَوَلَدَهُ، وَبَارِكْ لَهُ فِيمَا أَعْطَيْتَهُ ".
Hoofdstuk (48): de smeekbede bij al-istikhaarah
(٤٨) باب الدُّعَاءِ عِنْدَ الاِسْتِخَارَةِ
Djaabir zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم onderwees ons al-istikhaarah voor alle zaken zoals hij ons een hoofdstuk uit de Qur’an onderwees: “Als jij ertoe neigt een zaak te verrichten, bid dan twee gebedseenheden en zeg: ‘O Allaah, ik vraag U bij Uw Kennis om de beste keuze, ik vraag U om vermogen middels Uw Macht en vraag U van Uw geweldige gunsten. U bent namelijk Machtig en ik niet, U weet en ik niet, en U bezit kennis van het onwaarneembare. O Allaah, als U weet dat deze zaak goed is voor mijn religie, mijn (levens)onderhoud en mijn hiernamaals – of hij zei: voor mijn wereldse leven en hiernamaals – bepaal het dan voor mij. En als U weet dat deze zaak schadelijk is voor mij in mijn religie, mijn (levens)onderhoud en mijn hiernamaals – of hij zei: voor mijn wereldse leven en hiernamaals –, houd het dan weg van mij en houd mij hiervan weg. En bepaal voor mij hetgeen goed is en laat mij hier tevreden mee zijn.’”
حَدَّثَنَا مُطَرِّفُ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ أَبُو مُصْعَبٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الرَّحْمَنِ بْنُ أَبِي الْمَوَالِ، عَنْ مُحَمَّدِ بْنِ الْمُنْكَدِرِ، عَنْ جَابِرٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يُعَلِّمُنَا الاِسْتِخَارَةَ فِي الأُمُورِ كُلِّهَا كَالسُّورَةِ مِنَ الْقُرْآنِ " إِذَا هَمَّ بِالأَمْرِ فَلْيَرْكَعْ رَكْعَتَيْنِ، ثُمَّ يَقُولُ اللَّهُمَّ إِنِّي أَسْتَخِيرُكَ بِعِلْمِكَ، وَأَسْتَقْدِرُكَ بِقُدْرَتِكَ، وَأَسْأَلُكَ مِنْ فَضْلِكَ الْعَظِيمِ، فَإِنَّكَ تَقْدِرُ وَلاَ أَقْدِرُ، وَتَعْلَمُ وَلاَ أَعْلَمُ، وَأَنْتَ عَلاَّمُ الْغُيُوبِ، اللَّهُمَّ إِنْ كُنْتَ تَعْلَمُ أَنَّ هَذَا الأَمْرَ خَيْرٌ لِي فِي دِينِي وَمَعَاشِي وَعَاقِبَةِ أَمْرِي ـ أَوْ قَالَ عَاجِلِ أَمْرِي وَآجِلِهِ ـ فَاقْدُرْهُ لِي، وَإِنْ كُنْتَ تَعْلَمُ أَنَّ هَذَا الأَمْرَ شَرٌّ لِي فِي دِينِي وَمَعَاشِي وَعَاقِبَةِ أَمْرِي ـ أَوْ قَالَ فِي عَاجِلِ أَمْرِي وَآجِلِهِ ـ فَاصْرِفْهُ عَنِّي وَاصْرِفْنِي عَنْهُ، وَاقْدُرْ لِيَ الْخَيْرَ حَيْثُ كَانَ، ثُمَّ رَضِّنِي بِهِ. وَيُسَمِّي حَاجَتَهُ ".
Hoofdstuk (49): de smeekbede bij al-wodoe
(٤٩) باب الدُّعَاءِ عِنْدَ الْوُضُوءِ
Abu Musa zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم vroeg om water en deed er wodoe mee, vervolgens hief hij zijn handen op en zei: ‘O Allaah, vergeef ‘Ubayd Abie ‘Aamir.’ En ik zag het wit van zijn oksels, hij zei: ‘O Allaah, plaats hem op de Opstandingsdag boven velen van Uw schepselen onder de mensen.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْعَلاَءِ، حَدَّثَنَا أَبُو أُسَامَةَ، عَنْ بُرَيْدِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ، عَنْ أَبِي بُرْدَةَ، عَنْ أَبِي مُوسَى، قَالَ دَعَا النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم بِمَاءٍ فَتَوَضَّأَ، ثُمَّ رَفَعَ يَدَيْهِ فَقَالَ " اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِعُبَيْدٍ أَبِي عَامِرٍ ". وَرَأَيْتُ بَيَاضَ إِبْطَيْهِ فَقَالَ " اللَّهُمَّ اجْعَلْهُ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فَوْقَ كَثِيرٍ مِنْ خَلْقِكَ مِنَ النَّاسِ ".
Hoofdstuk (50): smeekbede wanneer men omhooggaat bij de bergweg
(٥٠) باب الدُّعَاءِ إِذَا عَلاَ عَقَبَةً
Abu Musa zei: “We waren met de profeet صلى الله عليه وسلم op reis, wanneer we omhoog gingen deden we de takbier. de profeet صلى الله عليه وسلم zei toen: ‘O mensen, doe rustig aan met julliezelf. Jullie roepen namelijk niet iemand aan die doof of afwezig is, jullie roepen een Alhorende Alziende aan.’ Toen kwam hij naar mij toe en ik zei in mezelf: ‘Laa hawla wa laa quwwata illaa billah.’ Hij zei: ‘O ‘Abdallah ibn Qays, zeg: laa hawla wa laa quwwata illaa billah, dit is namelijk een schat van de schatten van het Paradijs.’ Of hij zei: ‘Zal ik jou wijzen op een uitspraak die een schat van de schatten van het Paradijs is? Laa hawla wa laa quwwata illaa billah.’”
حَدَّثَنَا سُلَيْمَانُ بْنُ حَرْبٍ، حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، عَنْ أَيُّوبَ، عَنْ أَبِي عُثْمَانَ، عَنْ أَبِي مُوسَى ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كُنَّا مَعَ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم فِي سَفَرٍ فَكُنَّا إِذَا عَلَوْنَا كَبَّرْنَا فَقَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " أَيُّهَا النَّاسُ ارْبَعُوا عَلَى أَنْفُسِكُمْ، فَإِنَّكُمْ لاَ تَدْعُونَ أَصَمَّ وَلاَ غَائِبًا، وَلَكِنْ تَدْعُونَ سَمِيعًا بَصِيرًا ". ثُمَّ أَتَى عَلَىَّ وَأَنَا أَقُولُ فِي نَفْسِي لاَ حَوْلَ وَلاَ قُوَّةَ إِلاَّ بِاللَّهِ. فَقَالَ " يَا عَبْدَ اللَّهِ بْنَ قَيْسٍ قُلْ لاَ حَوْلَ وَلاَ قُوَّةَ إِلاَّ بِاللَّهِ فَإِنَّهَا. كَنْزٌ مِنْ كُنُوزِ الْجَنَّةِ ". أَوْ قَالَ " أَلاَ أَدُلُّكَ عَلَى كَلِمَةٍ هِيَ كَنْزٌ مِنْ كُنُوزِ الْجَنَّةِ، لاَ حَوْلَ وَلاَ قُوَّةَ إِلاَّ بِاللَّهِ ".
Hoofdstuk (51): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٥١) بَابُ الدُّعَاءِ إِذَا هَبَطَ وَادِيًا
Hoofdstuk (52): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٥٢) باب الدُّعَاءِ إِذَا أَرَادَ سَفَرًا أَوْ رَجَعَ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ، قَالَ حَدَّثَنِي مَالِكٌ، عَنْ نَافِعٍ، عَنْ عَبْدِ اللَّهِ بْنِ عُمَرَ ـ رضى الله عنهما ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كَانَ إِذَا قَفَلَ مِنْ غَزْوٍ أَوْ حَجٍّ أَوْ عُمْرَةٍ يُكَبِّرُ عَلَى كُلِّ شَرَفٍ مِنَ الأَرْضِ ثَلاَثَ تَكْبِيرَاتٍ، ثُمَّ يَقُولُ " لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَحْدَهُ لاَ شَرِيكَ لَهُ، لَهُ الْمُلْكُ وَلَهُ الْحَمْدُ، وَهْوَ عَلَى كُلِّ شَىْءٍ قَدِيرٌ، آيِبُونَ تَائِبُونَ، عَابِدُونَ لِرَبِّنَا، حَامِدُونَ، صَدَقَ اللَّهُ وَعْدَهُ، وَنَصَرَ عَبْدَهُ، وَهَزَمَ الأَحْزَابَ وَحْدَهُ ".
Hoofdstuk (53): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٥٣) باب الدُّعَاءِ لِلْمُتَزَوِّجِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، عَنْ ثَابِتٍ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ رَأَى النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم عَلَى عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ عَوْفٍ أَثَرَ صُفْرَةٍ فَقَالَ " مَهْيَمْ ". أَوْ " مَهْ ". قَالَ تَزَوَّجْتُ امْرَأَةً عَلَى وَزْنِ نَوَاةٍ مِنْ ذَهَبٍ. فَقَالَ " بَارَكَ اللَّهُ لَكَ أَوْلِمْ وَلَوْ بِشَاةٍ ".
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا أَبُو النُّعْمَانِ، حَدَّثَنَا حَمَّادُ بْنُ زَيْدٍ، عَنْ عَمْرٍو، عَنْ جَابِرٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ هَلَكَ أَبِي وَتَرَكَ سَبْعَ ـ أَوْ تِسْعَ ـ بَنَاتٍ، فَتَزَوَّجْتُ امْرَأَةً فَقَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " تَزَوَّجْتَ يَا جَابِرُ ". قُلْتُ نَعَمْ. قَالَ " بِكْرًا أَمْ ثَيِّبًا ". قُلْتُ ثَيِّبًا. قَالَ " هَلاَّ جَارِيَةً تُلاَعِبُهَا وَتُلاَعِبُكَ، أَوْ تُضَاحِكُهَا وَتُضَاحِكُكَ ". قُلْتُ هَلَكَ أَبِي فَتَرَكَ سَبْعَ ـ أَوْ تِسْعَ ـ بَنَاتٍ، فَكَرِهْتُ أَنْ أَجِيئَهُنَّ بِمِثْلِهِنَّ، فَتَزَوَّجْتُ امْرَأَةً تَقُومُ عَلَيْهِنَّ. قَالَ " فَبَارَكَ اللَّهُ عَلَيْكَ ". لَمْ يَقُلِ ابْنُ عُيَيْنَةَ وَمُحَمَّدُ بْنُ مُسْلِمٍ عَنْ عَمْرٍو " بَارَكَ اللَّهُ عَلَيْكَ ".
Hoofdstuk (54): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٥٤) باب مَا يَقُولُ إِذَا أَتَى أَهْلَهُ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا عُثْمَانُ بْنُ أَبِي شَيْبَةَ، حَدَّثَنَا جَرِيرٌ، عَنْ مَنْصُورٍ، عَنْ سَالِمٍ، عَنْ كُرَيْبٍ، عَنِ ابْنِ عَبَّاسٍ ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " لَوْ أَنَّ أَحَدَهُمْ إِذَا أَرَادَ أَنْ يَأْتِيَ أَهْلَهُ قَالَ بِاسْمِ اللَّهِ، اللَّهُمَّ جَنِّبْنَا الشَّيْطَانَ، وَجَنِّبِ الشَّيْطَانَ مَا رَزَقْتَنَا، فَإِنَّهُ إِنْ يُقَدَّرْ بَيْنَهُمَا وَلَدٌ فِي ذَلِكَ، لَمْ يَضُرَّهُ شَيْطَانٌ أَبَدًا ".
Hoofdstuk (55): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٥٥) بَابُ قَوْلِ النَّبِيِّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «رَبَّنَا آتِنَا فِي الدُّنْيَا حَسَنَةً»
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَارِثِ، عَنْ عَبْدِ الْعَزِيزِ، عَنْ أَنَسٍ، قَالَ كَانَ أَكْثَرُ دُعَاءِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُمَّ رَبَّنَا آتِنَا فِي الدُّنْيَا حَسَنَةً، وَفِي الآخِرَةِ حَسَنَةً، وَقِنَا عَذَابَ النَّارِ ".
Hoofdstuk (56): Toevlucht zoeken tegen de beproeving van het wereldse leven
(٥٦) باب التَّعَوُّذِ مِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا
Sa’d ibn Abie Waqqaas zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم onderwees ons de volgende woorden zoals het schrijven onderwezen wordt (aan iemand): ‘O Allaah, ik zoek toevlucht bij U tegen gierigheid, ik zoek toevlucht bij U tegen lafheid, ik zoek toevlucht bij U tegen dat we terugkeren naar de meest verachtelijke (vorm van) ouderdom, en ik zoek toevlucht bij U tegen de beproeving van het wereldse leven en de bestraffing van het graf.’”
حَدَّثَنَا فَرْوَةُ بْنُ أَبِي الْمَغْرَاءِ، حَدَّثَنَا عَبِيدَةُ بْنُ حُمَيْدٍ، عَنْ عَبْدِ الْمَلِكِ بْنِ عُمَيْرٍ، عَنْ مُصْعَبِ بْنِ سَعْدِ بْنِ أَبِي وَقَّاصٍ، عَنْ أَبِيهِ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كَانَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم يُعَلِّمُنَا هَؤُلاَءِ الْكَلِمَاتِ كَمَا تُعَلَّمُ الْكِتَابَةُ " اللَّهُمَّ إِنِّي أَعُوذُ بِكَ مِنَ الْبُخْلِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنَ الْجُبْنِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ أَنْ نُرَدَّ إِلَى أَرْذَلِ الْعُمُرِ، وَأَعُوذُ بِكَ مِنْ فِتْنَةِ الدُّنْيَا، وَعَذَابِ الْقَبْرِ ".
Hoofdstuk (57): Het herhalen van de smeekbede
(٥٧) باب تَكْرِيرِ الدُّعَاءِ
‘Aisha zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم was betoverd, waardoor hij zich verbeeldde dat hij iets had gedaan terwijl hij het niet gedaan had. En voorwaar, hij riep zijn Heer aan. Vervolgens zei hij: ‘Heb je gemerkt dat Allaah mijn verzoek aan Hem heeft beantwoord?’” Toen zei ‘Aisha: “En wat is dat, o boodschapper van Allaah?” Hij zei: “Twee mannen kwamen naar me, een van hen ging bij mijn hoofd zitten en de ander bij mijn voeten. Toen zei de een tegen de ander: ‘Waar lijdt de man aan?’ De ander antwoordde: ‘Hij is betoverd.’ Toen vroeg hij: ‘Wie heeft hem betoverd?’ Hij zei: ‘Labied ibn al-A'sam.’ Hij zei: ‘Waarmee?’ Hij zei: ‘Met een kam en uitgevallen haren, en gedroogde pollen van een dadelpalmboom.’ Hij vroeg: ‘Waar bevindt zich dit dan?’ Hij zei: ‘In (de put van) Dharwaan.’” En dit was een put bij Banie Zurayq. Ze zei dat de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم hierop daarnaartoe ging, daarna keerde hij terug naar ‘Aisha. Hij zei toen: “Bij Allaah, het water ervan is net als hennamodder, en haar dadelpalmbomen alsof deze hoofden van duivels zijn.” Ze zei dat de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم toen naar haar kwam en haar vertelde over de put. “Toen zei ik: ‘O boodschapper van Allaah, heeft u haar (de betovering) dan niet naar buiten gebracht?’ Hij zei: ‘Wat betreft mij, Allaah heeft mij genezen, en ik hekelde dat dat het kwade onder de mensen zou oproepen.’” In een andere overlevering van ‘Aisha: “De profeet صلى الله عليه وسلم was betoverd, waarna hij aanroeping na aanroeping verrichtte.”
حَدَّثَنَا إِبْرَاهِيمُ بْنُ مُنْذِرٍ، حَدَّثَنَا أَنَسُ بْنُ عِيَاضٍ، عَنْ هِشَامٍ، عَنْ أَبِيهِ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم طُبَّ حَتَّى إِنَّهُ لَيُخَيَّلُ إِلَيْهِ قَدْ صَنَعَ الشَّىْءَ وَمَا صَنَعَهُ، وَإِنَّهُ دَعَا رَبَّهُ ثُمَّ قَالَ " أَشَعَرْتِ أَنَّ اللَّهَ قَدْ أَفْتَانِي فِيمَا اسْتَفْتَيْتُهُ فِيهِ ". فَقَالَتْ عَائِشَةُ فَمَا ذَاكَ يَا رَسُولَ اللَّهِ قَالَ " جَاءَنِي رَجُلاَنِ فَجَلَسَ أَحَدُهُمَا عِنْدَ رَأْسِي، وَالآخَرُ عِنْدَ رِجْلَىَّ فَقَالَ أَحَدُهُمَا لِصَاحِبِهِ مَا وَجَعُ الرَّجُلِ قَالَ مَطْبُوبٌ. قَالَ مَنْ طَبَّهُ قَالَ لَبِيدُ بْنُ الأَعْصَمِ. قَالَ فِيمَا ذَا قَالَ فِي مُشْطٍ وَمُشَاطَةٍ وَجُفِّ طَلْعَةٍ. قَالَ فَأَيْنَ هُوَ قَالَ فِي ذَرْوَانَ، وَذَرْوَانُ بِئْرٌ فِي بَنِي زُرَيْقٍ ". قَالَتْ فَأَتَاهَا رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم ثُمَّ رَجَعَ إِلَى عَائِشَةَ فَقَالَ " وَاللَّهِ لَكَأَنَّ مَاءَهَا نُقَاعَةُ الْحِنَّاءِ، وَلَكَأَنَّ نَخْلَهَا رُءُوسُ الشَّيَاطِينِ ". قَالَتْ فَأَتَى رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَأَخْبَرَهَا عَنِ الْبِئْرِ، فَقُلْتُ يَا رَسُولَ اللَّهِ فَهَلاَّ أَخْرَجْتَهُ قَالَ " أَمَّا أَنَا فَقَدْ شَفَانِي اللَّهُ، وَكَرِهْتُ أَنْ أُثِيرَ عَلَى النَّاسِ شَرًّا ". زَادَ عِيسَى بْنُ يُونُسَ وَاللَّيْثُ عَنْ هِشَامٍ عَنْ أَبِيهِ عَنْ عَائِشَةَ قَالَتْ سُحِرَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم فَدَعَا وَدَعَا وَسَاقَ الْحَدِيثَ
Hoofdstuk (58): Smeekbedes tegen de afgodendienaren voor verslagenheid en beving
(٥٨) باب الدُّعَاءِ عَلَى الْمُشْرِكِينَ
[Introductie]: De profeet صلى الله عليه وسلم zei: “O Allaah, help mij tegen hen met de zeven zoals de zeven van Yusuf (d.w.z. zeven jaren van droogte). En hij zei: “O Allaah, aan u is (het bestraffen van) Abu Djahl.” De profeet صلى الله عليه وسلم deed de smeekbede: “O Allaah, vervloek die-en-die persoon.” Totdat Allaah neerzond: لَيْسَ لَكَ مِنَ الأَمْرِ شَيْءٌ “De zaak behoort niet aan jou toe.” [3:128]
وَقَالَ ابْنُ مَسْعُودٍ قَالَ النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ: «اللَّهُمَّ أَعِنِّي عَلَيْهِمْ بِسَبْعٍ كَسَبْعِ يُوسُفَ». وَقَالَ: «اللَّهُمَّ عَلَيْكَ بِأَبِي جَهْلٍ». وَقَالَ ابْنُ عُمَرَ دَعَا النَّبِيُّ صَلَّى اللَّهُ عَلَيْهِ وَسَلَّمَ فِي الصَّلاَةِ: «اللَّهُمَّ الْعَنْ فُلاَنًا وَفُلاَنًا». حَتَّى أَنْزَلَ اللَّهُ عَزَّ وَجَلَّ: {لَيْسَ لَكَ مِنَ الأَمْرِ شَيْءٌ}.
Ibn Abie Awfa zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم deed smeekbedes tegen de bondgenoten, en zei: ‘O Allaah, Neerzender van het Boek, Degene Die snel in de afrekening is; versla de bondgenoten, versla hen en doe hen beven.’”
حَدَّثَنَا ابْنُ سَلاَمٍ، أَخْبَرَنَا وَكِيعٌ، عَنِ ابْنِ أَبِي خَالِدٍ، قَالَ سَمِعْتُ ابْنَ أَبِي أَوْفَى ـ رضى الله عنهما ـ قَالَ دَعَا رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم عَلَى الأَحْزَابِ فَقَالَ " اللَّهُمَّ مُنْزِلَ الْكِتَابِ، سَرِيعَ الْحِسَابِ، اهْزِمِ الأَحْزَابَ، اهْزِمْهُمْ وَزَلْزِلْهُمْ ".
Abu Hurayrah zei: “Nadat de profeet zei: sami’Allaahu liman hamidah, in de laatste rak’ah van het ‘isha-gebed, deed hij qunoet: ‘O Allaah, red ‘Ayyaash ibn Abie Rabie’ah. O Allaah, red al-Walied ibn al-Walied. O Allaah, red Salamah ibn Hisham. O Allaah, red de zwakken onder de gelovigen. O Allaah, bestraf Mudar op harde wijze en schenk jaren zoals de jaren van Yusuf.’”
حَدَّثَنَا مُعَاذُ بْنُ فَضَالَةَ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، عَنْ يَحْيَى، عَنْ أَبِي سَلَمَةَ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، أَنَّ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم كَانَ إِذَا قَالَ " سَمِعَ اللَّهُ لِمَنْ حَمِدَهُ ". فِي الرَّكْعَةِ الآخِرَةِ مِنْ صَلاَةِ الْعِشَاءِ قَنَتَ " اللَّهُمَّ أَنْجِ عَيَّاشَ بْنَ أَبِي رَبِيعَةَ، اللَّهُمَّ أَنْجِ الْوَلِيدَ بْنَ الْوَلِيدِ، اللَّهُمَّ أَنْجِ سَلَمَةَ بْنَ هِشَامٍ، اللَّهُمَّ أَنْجِ الْمُسْتَضْعَفِينَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ، اللَّهُمَّ اشْدُدْ وَطْأَتَكَ عَلَى مُضَرَ، اللَّهُمَّ اجْعَلْهَا سِنِينَ كَسِنِي يُوسُفَ ".
Anas zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم stuurde een expeditie van mannen die al-Qurraa genoemd werden, waarna zij vermoord werden. Ik heb de profeet صلى الله عليه وسلم nog nooit zo geraakt gezien, hij deed een maand lang qunoet in het fadjr-gebed. En hij zei: ‘Voorwaar, Usayyah is Allaah en Zijn boodschapper ongehoorzaam geweest.’”
حَدَّثَنَا الْحَسَنُ بْنُ الرَّبِيعِ، حَدَّثَنَا أَبُو الأَحْوَصِ، عَنْ عَاصِمٍ، عَنْ أَنَسٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ بَعَثَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم سَرِيَّةً يُقَالُ لَهُمُ الْقُرَّاءُ فَأُصِيبُوا، فَمَا رَأَيْتُ النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم وَجَدَ عَلَى شَىْءٍ مَا وَجَدَ عَلَيْهِمْ، فَقَنَتَ شَهْرًا فِي صَلاَةِ الْفَجْرِ وَيَقُولُ " إِنَّ عُصَيَّةَ عَصَوُا اللَّهَ وَرَسُولَهُ ".
‘Aisha zei: “De joden groetten de profeet صلى الله عليه وسلم en zeiden: ‘as-Saam ´alaykum (d.w.z. de dood zij met jullie). Hierop zei ´Aisha: ‘Voor jullie de dood en de vloek.’ Hierop zei de profeet صلى الله عليه وسلم: ‘Rustig aan, o ‘Aisha. Voorwaar, Allaah houdt van zachtaardigheid in alle zaken.’ Hierop zei ze: ‘O profeet van Allaah, heb je niet gehoord wat ze zeiden?’ Hij zei: ‘Heb je niet gehoord dat ik op hen gereageerd heb? Ik zei: ‘En met jullie.’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ، حَدَّثَنَا هِشَامٌ، أَخْبَرَنَا مَعْمَرٌ، عَنِ الزُّهْرِيِّ، عَنْ عُرْوَةَ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها ـ قَالَتْ كَانَ الْيَهُودُ يُسَلِّمُونَ عَلَى النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم يَقُولُونَ السَّامُ عَلَيْكَ. فَفَطِنَتْ عَائِشَةُ إِلَى قَوْلِهِمْ فَقَالَتْ عَلَيْكُمُ السَّامُ وَاللَّعْنَةُ. فَقَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " مَهْلاً يَا عَائِشَةُ، إِنَّ اللَّهَ يُحِبُّ الرِّفْقَ فِي الأَمْرِ كُلِّهِ ". فَقَالَتْ يَا نَبِيَّ اللَّهِ أَوَلَمْ تَسْمَعْ مَا يَقُولُونَ قَالَ " أَوَلَمْ تَسْمَعِي أَنِّي أَرُدُّ ذَلِكَ عَلَيْهِمْ فَأَقُولُ وَعَلَيْكُمْ ".
‘Alie ibn Abie Taalib zei: “We waren met de profeet صلى الله عليه وسلم op de dag van al-Khandaq. Hij zei: ‘Moge Allaah hun graven en huizen vullen met vuur; ze hebben ons afgeleid van het wusta-gebed totdat de zon is ondergegaan. En dit was het ‘asr-gebed.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنَا الأَنْصَارِيُّ، حَدَّثَنَا هِشَامُ بْنُ حَسَّانَ، حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ سِيرِينَ، حَدَّثَنَا عَبِيدَةُ، حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ أَبِي طَالِبٍ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ كُنَّا مَعَ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم يَوْمَ الْخَنْدَقِ، فَقَالَ " مَلأَ اللَّهُ قُبُورَهُمْ وَبُيُوتَهُمْ نَارًا، كَمَا شَغَلُونَا عَنْ صَلاَةِ الْوُسْطَى حَتَّى غَابَتِ الشَّمْسُ ". وَهْىَ صَلاَةُ الْعَصْرِ.
Hoofdstuk (59): Smeekbedes voor de afgodendienaren voor leiding om hen te verenigen
(٥٩) باب الدُّعَاءِ لِلْمُشْرِكِينَ
Abu Hurayrah zei: “at-Tufayl ibn ‘Amr kwam naar de boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم en zei: ‘O boodschapper van Allaah, Daws is waarlijk ongehoorzaam geweest en heeft geweigerd; doe een smeekbede bij Allaah tegen hen.’ Hierop dachten mensen dat hij een smeekbede tegen hen zou doen. Hij zei: ‘O Allaah, leid Daws en breng hen.’”
حَدَّثَنَا عَلِيٌّ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، حَدَّثَنَا أَبُو الزِّنَادِ، عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ قَدِمَ الطُّفَيْلُ بْنُ عَمْرٍو عَلَى رَسُولِ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم فَقَالَ يَا رَسُولَ اللَّهِ إِنَّ دَوْسًا قَدْ عَصَتْ وَأَبَتْ، فَادْعُ اللَّهَ عَلَيْهَا. فَظَنَّ النَّاسُ أَنَّهُ يَدْعُو عَلَيْهِمْ، فَقَالَ " اللَّهُمَّ اهْدِ دَوْسًا وَأْتِ بِهِمْ ".
Hoofdstuk (60): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٦٠) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم " اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي مَا قَدَّمْتُ وَمَا أَخَّرْتُ ".
Abu Musa zei: “O mijn Heer, vergeef me mijn fout en onwetendheid, en mijn overtreding in al mijn zaken, en datgene wat U beter weet dan ik. O Allaah, vergeef me mijn vergissingen en mijn opzettelijkheden, mijn onwetendheid en wat ik grappend gedaan heb. En dat alles is bij mij (aanwezig). O Allaah, vergeef me mijn voorgaande fouten en aankomende fouten, wat ik heimelijk gedaan heb en openlijk gedaan heb. U bent de Muqaddim en de Mu’akhir, en U bent tot alles in staat.”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ بَشَّارٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْمَلِكَ بْنُ صَبَّاحٍ، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ، عَنِ ابْنِ أَبِي مُوسَى، عَنْ أَبِيهِ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم أَنَّهُ كَانَ يَدْعُو بِهَذَا الدُّعَاءِ " رَبِّ اغْفِرْ لِي خَطِيئَتِي وَجَهْلِي وَإِسْرَافِي فِي أَمْرِي كُلِّهِ، وَمَا أَنْتَ أَعْلَمُ بِهِ مِنِّي، اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي خَطَايَاىَ وَعَمْدِي وَجَهْلِي وَهَزْلِي، وَكُلُّ ذَلِكَ عِنْدِي، اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي مَا قَدَّمْتُ وَمَا أَخَّرْتُ وَمَا أَسْرَرْتُ وَمَا أَعْلَنْتُ، أَنْتَ الْمُقَدِّمُ، وَأَنْتَ الْمُؤَخِّرُ، وَأَنْتَ عَلَى كُلِّ شَىْءٍ قَدِيرٌ ". وَقَالَ عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ مُعَاذٍ وَحَدَّثَنَا أَبِي، حَدَّثَنَا شُعْبَةُ، عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ، عَنْ أَبِي بُرْدَةَ بْنِ أَبِي مُوسَى، عَنْ أَبِيهِ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم بِنَحْوِهِ.
Abu Musa al-Ash’arie zei: “O Allaah, vergeef me mijn fout en onwetendheid, en mijn overtreding in mijn zaken, en datgene wat U beter weet dan ik. O Allaah, vergeef me wat ik zowel grappend als serieus gedaan heb, vergeef me mijn vergissingen en mijn opzettelijkheden, en dit alles is bij mij (aanwezig).”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْمُثَنَّى، حَدَّثَنَا عُبَيْدُ اللَّهِ بْنُ عَبْدِ الْمَجِيدِ، حَدَّثَنَا إِسْرَائِيلُ، حَدَّثَنَا أَبُو إِسْحَاقَ، عَنْ أَبِي بَكْرِ بْنِ أَبِي مُوسَى، وَأَبِي، بُرْدَةَ ـ أَحْسِبُهُ ـ عَنْ أَبِي مُوسَى الأَشْعَرِيِّ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم أَنَّهُ كَانَ يَدْعُو " اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي خَطِيئَتِي وَجَهْلِي وَإِسْرَافِي فِي أَمْرِي، وَمَا أَنْتَ أَعْلَمُ بِهِ مِنِّي، اللَّهُمَّ اغْفِرْ لِي هَزْلِي وَجِدِّي وَخَطَاىَ وَعَمْدِي، وَكُلُّ ذَلِكَ عِنْدِي ".
Hoofdstuk (61): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٦١) باب الدُّعَاءِ فِي السَّاعَةِ الَّتِي فِي يَوْمِ الْجُمُعَةِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا مُسَدَّدٌ، حَدَّثَنَا إِسْمَاعِيلُ بْنُ إِبْرَاهِيمَ، أَخْبَرَنَا أَيُّوبُ، عَنْ مُحَمَّدٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَ أَبُو الْقَاسِمِ صلى الله عليه وسلم " فِي الْجُمُعَةِ سَاعَةٌ لاَ يُوَافِقُهَا مُسْلِمٌ وَهْوَ قَائِمٌ يُصَلِّي يَسْأَلُ خَيْرًا إِلاَّ أَعْطَاهُ ". وَقَالَ بِيَدِهِ قُلْنَا يُقَلِّلُهَا يُزَهِّدُهَا.
Hoofdstuk (62): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٦٢) باب قَوْلِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم: «يُسْتَجَابُ لَنَا فِي الْيَهُودِ، وَلاَ يُسْتَجَابُ لَهُمْ فِينَا»:
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْوَهَّابِ، حَدَّثَنَا أَيُّوبُ، عَنِ ابْنِ أَبِي مُلَيْكَةَ، عَنْ عَائِشَةَ ـ رضى الله عنها أَنَّ الْيَهُودَ، أَتَوُا النَّبِيَّ صلى الله عليه وسلم فَقَالُوا السَّامُ عَلَيْكَ. قَالَ " وَعَلَيْكُمْ ". فَقَالَتْ عَائِشَةُ السَّامُ عَلَيْكُمْ، وَلَعَنَكُمُ اللَّهُ وَغَضِبَ عَلَيْكُمْ. فَقَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " مَهْلاً يَا عَائِشَةُ، عَلَيْكِ بِالرِّفْقِ، وَإِيَّاكِ وَالْعُنْفَ أَوِ الْفُحْشَ ". قَالَتْ أَوَلَمْ تَسْمَعْ مَا قَالُوا قَالَ " أَوَلَمْ تَسْمَعِي مَا قُلْتُ رَدَدْتُ عَلَيْهِمْ، فَيُسْتَجَابُ لِي فِيهِمْ، وَلاَ يُسْتَجَابُ لَهُمْ فِيَّ ".
Hoofdstuk (63): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٦٣) باب التَّأْمِينِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، قَالَ الزُّهْرِيُّ حَدَّثَنَاهُ عَنْ سَعِيدِ بْنِ الْمُسَيَّبِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ " إِذَا أَمَّنَ الْقَارِئُ فَأَمِّنُوا، فَإِنَّ الْمَلاَئِكَةَ تُؤَمِّنُ، فَمَنْ وَافَقَ تَأْمِينُهُ تَأْمِينَ الْمَلاَئِكَةِ غُفِرَ لَهُ مَا تَقَدَّمَ مِنْ ذَنْبِهِ ".
Hoofdstuk (64): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٦٤) باب فَضْلِ التَّهْلِيلِ
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ سُمَىٍّ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " مَنْ قَالَ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ، وَحْدَهُ لاَ شَرِيكَ لَهُ، لَهُ الْمُلْكُ وَلَهُ الْحَمْدُ، وَهْوَ عَلَى كُلِّ شَىْءٍ قَدِيرٌ. فِي يَوْمٍ مِائَةَ مَرَّةٍ، كَانَتْ لَهُ عَدْلَ عَشْرِ رِقَابٍ، وَكُتِبَ لَهُ مِائَةُ حَسَنَةٍ، وَمُحِيَتْ عَنْهُ مِائَةُ سَيِّئَةٍ، وَكَانَتْ لَهُ حِرْزًا مِنَ الشَّيْطَانِ يَوْمَهُ ذَلِكَ، حَتَّى يُمْسِيَ، وَلَمْ يَأْتِ أَحَدٌ بِأَفْضَلَ مِمَّا جَاءَ بِهِ إِلاَّ رَجُلٌ عَمِلَ أَكْثَرَ مِنْهُ ".
Binnenkort, in Shā Allāh!
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مُحَمَّدٍ، حَدَّثَنَا عَبْدُ الْمَلِكِ بْنُ عَمْرٍو، حَدَّثَنَا عُمَرُ بْنُ أَبِي زَائِدَةَ، عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ، عَنْ عَمْرِو بْنِ مَيْمُونٍ، قَالَ مَنْ قَالَ عَشْرًا كَانَ كَمَنْ أَعْتَقَ رَقَبَةً مِنْ وَلَدِ إِسْمَاعِيلَ. قَالَ عُمَرُ بْنُ أَبِي زَائِدَةَ وَحَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ أَبِي السَّفَرِ عَنِ الشَّعْبِيِّ عَنْ رَبِيعِ بْنِ خُثَيْمٍ مِثْلَهُ. فَقُلْتُ لِلرَّبِيعِ مِمَّنْ سَمِعْتَهُ فَقَالَ مِنْ عَمْرِو بْنِ مَيْمُونٍ. فَأَتَيْتُ عَمْرَو بْنَ مَيْمُونٍ فَقُلْتُ مِمَّنْ سَمِعْتَهُ فَقَالَ مِنِ ابْنِ أَبِي لَيْلَى. فَأَتَيْتُ ابْنَ أَبِي لَيْلَى فَقُلْتُ مِمَّنْ سَمِعْتَهُ فَقَالَ مِنْ أَبِي أَيُّوبَ الأَنْصَارِيِّ يُحَدِّثُهُ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم وَقَالَ إِبْرَاهِيمُ بْنُ يُوسُفَ عَنْ أَبِيهِ عَنْ أَبِي إِسْحَاقَ حَدَّثَنِي عَمْرُو بْنُ مَيْمُونٍ عَنْ عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ أَبِي لَيْلَى عَنْ أَبِي أَيُّوبَ قَوْلَهُ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم. وَقَالَ مُوسَى حَدَّثَنَا وُهَيْبٌ، عَنْ دَاوُدَ، عَنْ عَامِرٍ، عَنْ عَبْدِ الرَّحْمَنِ بْنِ أَبِي لَيْلَى، عَنْ أَبِي أَيُّوبَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم. وَقَالَ إِسْمَاعِيلُ عَنِ الشَّعْبِيِّ عَنِ الرَّبِيعِ قَوْلَهُ. وَقَالَ آدَمُ حَدَّثَنَا شُعْبَةُ حَدَّثَنَا عَبْدُ الْمَلِكِ بْنُ مَيْسَرَةَ سَمِعْتُ هِلاَلَ بْنَ يَسَافٍ عَنِ الرَّبِيعِ بْنِ خُثَيْمٍ وَعَمْرِو بْنِ مَيْمُونٍ عَنِ ابْنِ مَسْعُودٍ قَوْلَهُ. وَقَالَ الأَعْمَشُ وَحُصَيْنٌ عَنْ هِلاَلٍ عَنِ الرَّبِيعِ عَنْ عَبْدِ اللَّهِ قَوْلَهُ. وَرَوَاهُ أَبُو مُحَمَّدٍ الْحَضْرَمِيُّ عَنْ أَبِي أَيُّوبَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم كَانَ كَمَنْ أَعْتَقَ رَقَبَةً مِنْ وَلَدِ إِسْمَاعِيلِ قَالَ أَبُو عَبْد اللَّهِ وَالصَّحِيحُ قَوْلُ عَبْدِ الْمَلِكِ بْنِ عَمْرٍو.
Hoofdstuk (65): De deugden van de tasbieh
(٦٥) باب فَضْلِ التَّسْبِيحِ
Aboe Hurayrah zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: ‘Van wie op een dag honderd keer zegt: ‘Verheerlijkt is Allaah met Zijn lofprijzing,’ worden zijn zonden vergeven, ook al zijn ze net als het schuim van de zee.’”
حَدَّثَنَا عَبْدُ اللَّهِ بْنُ مَسْلَمَةَ، عَنْ مَالِكٍ، عَنْ سُمَىٍّ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ ـ رضى الله عنه ـ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم قَالَ " مَنْ قَالَ سُبْحَانَ اللَّهِ وَبِحَمْدِهِ. فِي يَوْمٍ مِائَةَ مَرَّةٍ حُطَّتْ خَطَايَاهُ، وَإِنْ كَانَتْ مِثْلَ زَبَدِ الْبَحْرِ ".
Aboe Hurayrah zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei: ‘Twee uitspraken zijn licht op de tong, zwaar op de weegschaal en geliefd bij de Genadevolle: subhaan Allaahil-‘adhiem (verheerlijkt is Allaah de Geweldige) en subhaan Allaah wa bihamdih (verheerlijkt is Allaah met Zijn lofprijzing).’”
حَدَّثَنَا زُهَيْرُ بْنُ حَرْبٍ، حَدَّثَنَا ابْنُ فُضَيْلٍ، عَنْ عُمَارَةَ، عَنْ أَبِي زُرْعَةَ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم قَالَ " كَلِمَتَانِ خَفِيفَتَانِ عَلَى اللِّسَانِ، ثَقِيلَتَانِ فِي الْمِيزَانِ، حَبِيبَتَانِ إِلَى الرَّحْمَنِ، سُبْحَانَ اللَّهِ الْعَظِيمِ، سُبْحَانَ اللَّهِ وَبِحَمْدِهِ ".
Hoofdstuk (66): De deugden van het gedenken van Allaah عزّ وجلّ
(٦٦) باب فَضْلِ ذِكْرِ اللَّهِ عَزَّ وَجَلَّ
Aboe Musa zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم zei: ‘De gelijkenis van iemand die zijn Heer gedenkt en degene die zijn Heer niet gedenkt is als de gelijkenis van de levende en dode.’”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ الْعَلاَءِ، حَدَّثَنَا أَبُو أُسَامَةَ، عَنْ بُرَيْدِ بْنِ عَبْدِ اللَّهِ، عَنْ أَبِي بُرْدَةَ، عَنْ أَبِي مُوسَى ـ رضى الله عنه ـ قَالَ قَالَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم " مَثَلُ الَّذِي يَذْكُرُ رَبَّهُ وَالَّذِي لاَ يَذْكُرُ مَثَلُ الْحَىِّ وَالْمَيِّتِ ".
Aboe Hurayrah zei: “De boodschapper van Allaah صلى الله عليه وسلم zei: ‘Allaah heeft engelen die wegen afgaan op zoek naar de mensen van de gedenking [van Allaah]. Als zij een groep mensen aantreffen die Allaah gedenken, roepen zij elkaar: 'Kom naar jullie streven. Zij omringen hen vervolgens met hun vleugels tot aan de hemel.’ Hij zei: ‘Vervolgens vraagt hun Heer hen, terwijl Hij het beter weet dan zij: ‘Wat zeggen Mijn dienaren?’ Zij antwoorden: ‘Zij verheerlijken U, spreken Uw Grootheid uit, loven U en prijzen U.’ Hij vraagt hen: ‘Hebben ze Mij gezien?’ Zij antwoorden: 'Nee. Bij Allaah, ze hebben U niet gezien.' Hij zegt dan: ‘Wat als ze Mij wel zouden hebben gezien?’ Zij antwoorden: ‘Als zij U zouden hebben gezien, dan zouden ze U nog meer aanbidden, nog meer prijzen, nog meer loven en nog meer verheerlijken.’ Hij vraagt: ‘Waar vragen ze Mij om?’ Zij antwoorden: ‘Zij vragen U het paradijs.’ Hij vraagt: ‘Hebben ze het dan gezien?’ Zij antwoorden: ‘Nee. Bij Allaah, o onze Heer, ze hebben het niet gezien.’ Hij vraagt: ‘Wat als ze het wel zouden hebben gezien?’ Zij antwoorden: ‘Als ze het zouden hebben gezien, dan zouden ze er nog meer gespitst op zijn, het nog meer nastreven en het nog liever willen hebben.’ Hij vraagt: ‘Waar vragen zij bescherming tegen?’ Zij antwoorden: ‘Tegen het vuur.’ Hij vraagt: ‘Hebben ze het dan gezien?’ Zij antwoorden: ‘Nee. Bij Allaah, o onze Heer, ze hebben het niet gezien.’ Hij vraagt: ‘Wat als ze het wel zouden hebben gezien?’ Zij antwoorden: ‘Als ze het zouden hebben gezien, dan zouden ze er nog harder voor wegrennen en er nog banger voor zijn.’ Hij zegt: ‘Ik laat jullie ervan getuigen dat Ik hun heb vergeven.’ Eén van de engelen zal dan zeggen: ‘Die-en-die bevindt zich met hen, maar hij behoort niet tot hen. Hij is alleen maar vanwege een behoefte gekomen.’ Hij antwoordt: ‘Zij zijn het genootschap van wie degene die zich in hun gezelschap bevindt niet ongelukkig wordt.’”
حَدَّثَنَا قُتَيْبَةُ بْنُ سَعِيدٍ، حَدَّثَنَا جَرِيرٌ، عَنِ الأَعْمَشِ، عَنْ أَبِي صَالِحٍ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، قَالَ قَالَ رَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم " إِنَّ لِلَّهِ مَلاَئِكَةً يَطُوفُونَ فِي الطُّرُقِ، يَلْتَمِسُونَ أَهْلَ الذِّكْرِ، فَإِذَا وَجَدُوا قَوْمًا يَذْكُرُونَ اللَّهَ تَنَادَوْا هَلُمُّوا إِلَى حَاجَتِكُمْ. قَالَ فَيَحُفُّونَهُمْ بِأَجْنِحَتِهِمْ إِلَى السَّمَاءِ الدُّنْيَا. قَالَ فَيَسْأَلُهُمْ رَبُّهُمْ وَهْوَ أَعْلَمُ مِنْهُمْ مَا يَقُولُ عِبَادِي قَالُوا يَقُولُونَ يُسَبِّحُونَكَ، وَيُكَبِّرُونَكَ، وَيَحْمَدُونَكَ وَيُمَجِّدُونَكَ. قَالَ فَيَقُولُ هَلْ رَأَوْنِي قَالَ فَيَقُولُونَ لاَ وَاللَّهِ مَا رَأَوْكَ. قَالَ فَيَقُولُ وَكَيْفَ لَوْ رَأَوْنِي قَالَ يَقُولُونَ لَوْ رَأَوْكَ كَانُوا أَشَدَّ لَكَ عِبَادَةً، وَأَشَدَّ لَكَ تَمْجِيدًا، وَأَكْثَرَ لَكَ تَسْبِيحًا. قَالَ يَقُولُ فَمَا يَسْأَلُونِي قَالَ يَسْأَلُونَكَ الْجَنَّةَ. قَالَ يَقُولُ وَهَلْ رَأَوْهَا قَالَ يَقُولُونَ لاَ وَاللَّهِ يَا رَبِّ مَا رَأَوْهَا. قَالَ يَقُولُ فَكَيْفَ لَوْ أَنَّهُمْ رَأَوْهَا قَالَ يَقُولُونَ لَوْ أَنَّهُمْ رَأَوْهَا كَانُوا أَشَدَّ عَلَيْهَا حِرْصًا، وَأَشَدَّ لَهَا طَلَبًا، وَأَعْظَمَ فِيهَا رَغْبَةً. قَالَ فَمِمَّ يَتَعَوَّذُونَ قَالَ يَقُولُونَ مِنَ النَّارِ. قَالَ يَقُولُ وَهَلْ رَأَوْهَا قَالَ يَقُولُونَ لاَ وَاللَّهِ مَا رَأَوْهَا. قَالَ يَقُولُ فَكَيْفَ لَوْ رَأَوْهَا قَالَ يَقُولُونَ لَوْ رَأَوْهَا كَانُوا أَشَدَّ مِنْهَا فِرَارًا، وَأَشَدَّ لَهَا مَخَافَةً. قَالَ فَيَقُولُ فَأُشْهِدُكُمْ أَنِّي قَدْ غَفَرْتُ لَهُمْ. قَالَ يَقُولُ مَلَكٌ مِنَ الْمَلاَئِكَةِ فِيهِمْ فُلاَنٌ لَيْسَ مِنْهُمْ إِنَّمَا جَاءَ لِحَاجَةٍ. قَالَ هُمُ الْجُلَسَاءُ لاَ يَشْقَى بِهِمْ جَلِيسُهُمْ ". رَوَاهُ شُعْبَةُ عَنِ الأَعْمَشِ وَلَمْ يَرْفَعْهُ. وَرَوَاهُ سُهَيْلٌ عَنْ أَبِيهِ عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ عَنِ النَّبِيِّ صلى الله عليه وسلم.
Hoofdstuk (67): De uitspraak laa hawla wa laa quwwata illaa billaah
(٦٧) باب قَوْلِ لاَ حَوْلَ وَلاَ قُوَّةَ إِلاَّ بِاللَّهِ
Aboe Musa al-Ash’arie zei: “De profeet صلى الله عليه وسلم nam een bergheuvel, toen een man omhoogging riep hij en verhief hij zijn stem daarbij: ‘laa ilaaha illaa Allaah’ en ‘Allaahu akbar’, de boodschapper van Allaahصلى الله عليه وسلم was op zijn muildier en zei: ‘Jullie roepen niet iemand aan die doof of afwezig is.’ Vervolgens zei hij: ‘O Aba Musa – of ‘O ‘Abdallah’ -, zal ik jou niet op een uitspraak wijzen die tot de schatten van het Paradijs behoort?’ Ik zei: ‘Welzeker.’ Hij zei: ‘Laa hawla wa laa quwwata illaa billaah.’”
حَدَّثَنَا مُحَمَّدُ بْنُ مُقَاتِلٍ أَبُو الْحَسَنِ، أَخْبَرَنَا عَبْدُ اللَّهِ، أَخْبَرَنَا سُلَيْمَانُ التَّيْمِيُّ، عَنْ أَبِي عُثْمَانَ، عَنْ أَبِي مُوسَى الأَشْعَرِيِّ، قَالَ أَخَذَ النَّبِيُّ صلى الله عليه وسلم فِي عَقَبَةٍ ـ أَوْ قَالَ فِي ثَنِيَّةٍ، قَالَ ـ فَلَمَّا عَلاَ عَلَيْهَا رَجُلٌ نَادَى فَرَفَعَ صَوْتَهُ لاَ إِلَهَ إِلاَّ اللَّهُ وَاللَّهُ أَكْبَرُ. قَالَ وَرَسُولُ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم عَلَى بَغْلَتِهِ قَالَ " فَإِنَّكُمْ لاَ تَدْعُونَ أَصَمَّ وَلاَ غَائِبًا ". ثُمَّ قَالَ " يَا أَبَا مُوسَى ـ أَوْ يَا عَبْدَ اللَّهِ أَلاَ أَدُلُّكَ عَلَى كَلِمَةٍ مِنْ كَنْزِ الْجَنَّةِ ". قُلْتُ بَلَى. قَالَ " لاَ حَوْلَ وَلاَ قُوَّةَ إِلاَّ بِاللَّهِ ".
Hoofdstuk (68): Allaah heeft honderd min één namen
(٦٨) باب لِلَّهِ مِائَةُ اسْمٍ غَيْرَ وَاحِدٍ
Aboe Hurayrah heeft overgeleverd: “Allaah heeft negenennegentig namen, honderd min één; degene die deze memoriseert zal het Paradijs binnentreden. En Hij is oneven en houdt van oneven.’”
حَدَّثَنَا عَلِيُّ بْنُ عَبْدِ اللَّهِ، حَدَّثَنَا سُفْيَانُ، قَالَ حَفِظْنَاهُ مِنْ أَبِي الزِّنَادِ عَنِ الأَعْرَجِ، عَنْ أَبِي هُرَيْرَةَ، رِوَايَةً قَالَ " لِلَّهِ تِسْعَةٌ وَتِسْعُونَ اسْمًا، مِائَةٌ إِلاَّ وَاحِدًا، لاَ يَحْفَظُهَا أَحَدٌ إِلاَّ دَخَلَ الْجَنَّةَ، وَهْوَ وَتْرٌ يُحِبُّ الْوَتْرَ ".
Hoofdstuk (69): De vermaning van tijd tot tijd
(٦٩) باب الْمَوْعِظَةِ سَاعَةً بَعْدَ سَاعَةٍ
Shaqieq zei: “Wij waren aan het wachten op ‘Abdullah toen Yazied ibn Mu’aawiyah (an-Nakha’ie) kwam. Wij zeiden toen: ‘Ga je niet zitten?’ Hij zei: ‘Nee, maar ik ga naar binnen en breng jullie metgezel (Ibn Mes’oed) naar jullie. En zo niet, dan kom ik en zal ik zitten. Toen kwam ‘Abdullah terwijl hij zijn hand vasthad, toen stond hij bij ons en zei hij: ‘Ik ben verteld over jullie plek, maar hetgeen mij ervan weerhoudt om naar jullie te komen is dat de boodschapper van Allaahصلى الله عليه وسلم ons van tijd tot tijd vermaande gedurende de dagen, uit angst dat we er moe van zouden worden.’”
حَدَّثَنَا عُمَرُ بْنُ حَفْصٍ، حَدَّثَنَا أَبِي، حَدَّثَنَا الأَعْمَشُ، قَالَ حَدَّثَنِي شَقِيقٌ، قَالَ كُنَّا نَنْتَظِرُ عَبْدَ اللَّهِ إِذْ جَاءَ يَزِيدُ بْنُ مُعَاوِيَةَ فَقُلْنَا أَلاَ تَجْلِسُ قَالَ لاَ وَلَكِنْ أَدْخُلُ فَأُخْرِجُ إِلَيْكُمْ صَاحِبَكُمْ، وَإِلاَّ جِئْتُ أَنَا. فَجَلَسْتُ فَخَرَجَ عَبْدُ اللَّهِ وَهْوَ آخِذٌ بِيَدِهِ فَقَامَ عَلَيْنَا فَقَالَ أَمَا إِنِّي أَخْبَرُ بِمَكَانِكُمْ، وَلَكِنَّهُ يَمْنَعُنِي مِنَ الْخُرُوجِ إِلَيْكُمْ أَنَّ رَسُولَ اللَّهِ صلى الله عليه وسلم كَانَ يَتَخَوَّلُنَا بِالْمَوْعِظَةِ فِي الأَيَّامِ، كَرَاهِيَةَ السَّآمَةِ عَلَيْنَا.
Hoofdstuk (0): Binnenkort, in Shā Allāh!
(٠) قريبًا، إن شاء الله!
[Introductie]: De woorden van Allaah تعالى: ﴿ادْعُونِي أَسْتَجِبْ لَكُمْ إِنَّ الَّذِينَ يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِي سَيَدْخُلُونَ جَهَنَّمَ دَاخِرِينَ﴾ “Roep Mij aan, dan geef ik gehoor aan jullie. Voorwaar, degenen die te hoogmoedig zijn om Mij te aanbidden, zullen (zeker) vernederd de Hel binnentreden.” [40:60]